Ik ging dan eindelijk naar God’s Own Country. Al twee keer eerder was het niet gelukt, kwam er iets tussen, één keer bleken mijn filmmaat en ik uitgerekend daar te eten – De Balie – waar drie kwartier later Het is gezien zou draaien, en bovendien hoorde ik van Vonne van der Meer, die ik bij binnenkomst tegen het lijf liep, dat Anton Dautzenberg, die in die documentaire zit, zou komen, wat ervoor zorgde dat we ons eten naar binnen schrokten en de wijn naar binnen slokten en in een knotsgekke avond terechtkwamen, die vooral werd gekenmerkt door een ontsporende paneldiscussie achteraf, maar dat is een heel ander onderwerp. Punt.
Zulke vreemde zinnen produceer ik niet veel. Goed. Afgelopen maandag kwam het ervan, ik had de hele dag research gedaan naar de vliegramp op Tenerife en kon wel even iets anders aan mijn hoofd hebben en om 17:00 uur bleek God’s Own Country in Studio K te draaien. Studio K is voor mij lekker dichtbij. Ik vind het helemaal niet erg in m’n eentje naar de film te gaan, zeker als die film ’s middags draait. Onderweg kreeg ik een lekke band, ik haalde de bioscoop net. Er zat nog één andere meneer, die, toen ik voor hem langs liep, ‘Lekker hè, een privé-voorstelling’ tegen me zei. Ik vroeg me af wat hij daarmee bedoelde, en ging voor de zekerheid zeven stoelen verderop zitten. Tijdens de reclame kwam er een jonge vrouw binnen, die helemaal achterin ging zitten en met flits foto’s begon te maken, ik vrees van die ene meneer en mij. Misschien voor een blog. Je weet het allemaal niet tegenwoordig. En dat de titel van het blog dan zoiets is als: homofilm met twee eenzame homo’s. Wat dan niet slaat op de film, hoewel daarin ook sprake is van twee eenzame homo’s, maar op ons, van die mannetjes die in de middag, als het lekker rustig is, naar de film gaan.
De film ergerde me bij tijd en wijle. Niet het decor, dat is prachtig, want de film speelt in Engeland, in Yorkshire om precies te zijn. Schapen, stenen muurtjes, donkere luchten, narcissen, knoestige bomen en vervallen stallen. Prachtig, prima in orde allemaal. De clichés zaten me in de weg. De boer, zijn moeder, en de zoon, drie generaties op een boerderij waar vrijwel geen werk is: nog niet eens honderd schapen en, als ik goed geteld heb, vier koeien. Vleeskoeien, geen melkkoeien. De vader is niet meer goed ter been en zit de hele tijd de zoon op de huid, alleen maar blaffen en bevelen geven, terwijl er feitelijk dus geen werk is, en die oma deed niet veel anders. Ze waren niet lief voor de jongen, Johnny heet hij, en als hij met een vaars spreekt zegt hij dat hij Johnnyboy heet, ik denk om aan te geven dat er in deze ruwe bolster een zachtaardig mens schuilt. Een vaars is een koe die voor de eerste keer gekalfd heeft. Een jonge koe dus. Dan komt er een Roemeense jongen om te helpen op de boerderij. Zomaar ineens een Roemeense jongen met lange wimpers. Eén keer hebben ze erg mooie seks: in de prut, boven op een heuvel waar ze een paar dagen zitten omdat de schapen lammeren moeten. ’s Ochtends vroeg, in de kou, twee witte, blote konten in de prut. Johnny moet leren, en dat doet hij, de Roemeen is zijn mentor, om niet alleen maar jochies die op de koeienveiling werken in zijn veewagen haastig in hun kont te neuken, maar om lief en zacht te zijn, om een aai over zijn wang te verdragen, om te zoenen, kortom: om de liefde toe te laten in zijn leven. O ja, Johnny moet heel vaak kotsen omdat hij erg vaak uitgaat en dan veel te veel drinkt. Oma zegt dan: ‘And don’t you think that I’ll be cleaning up your sick again.’
Dan krijgt de vader een tweede beroerte. Nu staat Johnny er echt alleen voor. De Roemeen is weggelopen omdat Johnny in de pub dat joch van de koeienveiling tegen het lijf loopt en een kleine terugval heeft: hij neukt hem haastig in zijn kont op de plee en de Roemeen ziet dat, terwijl dat natuurlijk niet de bedoeling was. En dan beseft Johnny dat het zo niet langer kan. Hij heeft iemand nodig, hij wil de Roemeen terug. Hij reist hem in de bus achterna (terwijl hij gewoon een landrover heeft), op de een of andere manier die mij ontgaan is wéét hij waar de Roemeen werkt, en dan breekt hij. Dat is een erg mooie scène, eerlijk is eerlijk. Ik hield het met moeite droog. Samen reizen ze terug naar de boerderij waar eigenlijk nauwelijks werk is. Dan is de film afgelopen. Ik vermoed dat ze schapenkaas gaan maken, want dat heeft de Roemeen, de oma gruwde ervan, een keer gedaan, en hij zei erbij dat je daar erg veel geld mee kunt verdienen.
Toen gebeurde er iets bijzonders. Onder de aftiteling werden nostalgische beelden getoond van het Britse boerenleven in, zo schat ik, de jaren vijftig. In heel mooie kleuren. De jonge vrouw heeft die niet gezien, want die verliet onmiddellijk de zaal. Dát raakte me enorm, en die beelden zetten de hele film in een ander perspectief. Een voorbij, voorbij, o, en voorgoed voorbij-perspectief. Toen besefte ik pas goed dat het lente was in de film en dat de jongens ouder zouden worden, steeds ouder, en dan oud zouden zijn en zouden sterven. En dat dan al lang de zieke vader en zeker de oma dood zouden zijn, en heel veel schapen en vaarzen en koeien, en dat de narcissen voorjaar na voorjaar stug zouden bloeien en eerder op de dag had ik al urenlang gezeten met die 583 slachtoffers van de vreselijkste aller vliegrampen, en op een dag zou iemand daar in Yorkshire de schapenkaasmakerij van die twee homoboeren overnemen.
Ik liep met mijn fiets aan de hand terug naar huis. De zon scheen, de mensen waren zachtmoedig en vriendelijk. Ik was lichtelijk in verwarring. Toen ik thuiskwam, zette ik de tv aan. Ik viel midden in BV First Dates op NPO3. Stomverbaasd en nog steeds een tikje verdwaasd keek ik toe. Ja, nee, als we zo gaan beginnen had ik toch echt een wonderschone film gezien, die, zonder dat ik het in de gaten had omdat ik werd afgeleid door clichés, dreef op melancholie en weemoed. Het zou me eigenlijk niet verbazen als de regisseur, Francis Lee, ooit een dvd’tje van It’s All So Quiet van Nanouk Leopold in handen heeft gekregen …