
Voor de laatste twee betaalde het Russische hof respectievelijk 35.000 en 107.904 livres. De verzameling is daarna nog uitgebreid, schrijft het Handbook, met dertig schilderijen uit de collectie van koningin Hortense van Holland, verworven voor 180.000 livres, en met de ‘Spanish Gallery’ van W.G. Coesvelt, bankier te Amsterdam, 84 stuks, aangekocht in 1814 voor 8700 livres. Het aardige is dat Murray’s gids daarmee wijst op twee interessante fenomenen. Ten eerste dat schilderijen uit Spanje in de eerste helft van de negentiende eeuw nog relatief onbekend en dus betrekkelijk goedkoop waren. Ten tweede dat de tsaren enigszins uit de losse pols aankochten. Alexander I was op 2 juli 1814 in Amsterdam en moet die collectie toen bijna ongezien gekocht hebben. Coesvelt was allesbehalve een deskundige; hij was in Madrid schilderijen gaan kopen omdat een Britse kunsthandelaar daar bij hem om krediet had aangeklopt. Hij was een leek, zag er handel in.
Uit die Petersburgse collecties Spaanse kunst toont de Hermitage Amsterdam nu een flinke selectie waaronder zestien van de werken die Alexander indertijd in Amsterdam kocht. Er zijn een stuk of tien zeer goede stukken onder. Twee apostelen, Petrus en Paulus, door El Greco; een Sint Hiëronymus door Ribera; een Annunciatie en een Sint Antonius, beide door Murillo, en een klein portret door Velázquez. Dan is er ook nog een ongewoon portret door Juan de Pareja, Velázquez’ bediende; een Scharensliep van Antonio de Puga; één mooi schilderij van Goya (en een serie prenten) en een curieus doek van Zuloaga uit 1908. De rest is middelmatig of zelfs zwak. De enige Zurbarán is een zielloos staatsieportretje; de tweede Velázquez is een fragment van een jeugdwerk. Er zijn nogal wat stukken waarvan tsaar Alexander zal hebben gedacht dat het originelen waren, maar die inmiddels ‘school van…’ of ‘kopie naar…’ zijn geworden. Dat is allemaal niet erg, natuurlijk – die El Greco is alleen al een reis waard – maar het museum heeft gemeend de tentoonstelling De wereld van El Greco, Ribera… etc te moeten noemen, en dat levert problemen op.
De Spaanse collectie van de Hermitage is domweg niet goed genoeg om een echt goed beeld te geven van de Spaanse schilderkunst in de zestiende en zeventiende eeuw, om maar te zwijgen van de achttiende en de negentiende. De wereld van Velázquez, Ribera en Murillo omvatte om te beginnen de cultuur van Italië en Vlaanderen. Zij groeiden als kunstenaars op tussen Titiaans, Caravaggio’s, Rubensen, Snyders, Van Dycks; de catalogus noemt ze, maar de tentoonstelling laat er niets van zien. Men probeert die bijziendheid te compenseren met fraaie harnassen en rapieren, een muzikale audiotour en veel ronkende titels (‘revolutionaire realist’, ‘grootste vernieuwer’, ‘theatrale romantiek’). Dat had allemaal veel interessanter gekund.
Spaanse Meesters uit de Hermitage: De wereld van El Greco, Ribera, Zurbarán, Velázquez, Murillo Goya. Hermitage, Amsterdam, t/m 29 mei; hermitage.nl
Beeld: José de Ribera (1591-1652), Sint Hiëronymus en de engel, 1626. Bron State Hermitage Museum, St Petersburg