Een paar jaar geleden, vlak voor 11 september 2001, publiceerde Tom Wolfe een essaybundel, De wereld en Wolfe, waarin een opmerkelijk new jour nalism-achtig stuk stond over genetica en nature versus nurture. In een bevlogen analyse waarin de ondernemingsgeest van enkele Amerikaanse intellectuele piraten bloemrijk wordt beschreven, stelt Wolfe vragen die ertoe doen: over het geloof onder sociobiologen in maatschappelijke conditionering; over Nietzsche als onheilsprofeet die de rampen van de twintigste eeuw voorzag als voorspel op een nog grotere apocalyps; over tranquilizers of antidepressiva en de afgang van Freud en Marx ten voordele van de neurowetenschappen; over de dreigende terugval van de mens in de oersoep, de dood van God en het afsterven van de menselijke ziel. Wolfe maakt zich vooral druk om de dode zielen, want als niet klasse (Marx) of onderbewustzijn (Freud) maar genen het menselijk lot bepalen, waar blijft de mens zelf dan, zijn ik, zijn ego, zijn vrije wil?

Lichaam en geest, lust en denkkracht; daartussen probeert de achttienjarige eerstejaarsstudente Charlotte Simmons overeind te blijven in Wolfes I Am Charlotte Simmons, een roman die het bestaan van vrije geesten onderzoekt. Charlotte komt uit het provinciale Sparta in de bergen van North Carolina en mag dankzij haar Spartaanse leerhouding met een beurs studeren aan het prestigieuze Dupont in Pennsylvania. Wolfe portretteert haar als maagdelijk, mooi, naïef, leergierig en hoogbegaafd. De Amerikaanse campus à la Wolfe is een verzameling studenten die uiteenvalt in afgeschermde sporthelden die nauwelijks hoeven te studeren (anderen dienen als hun studiehoofd), een handvol bollebozen en ambitieuze acade mici in spe (de Millennium Mutants) en een overheersende kliek rijkeluiszonen en -dochters die met kruiwagens komen waar hun ouders ze willen hebben. Trouw aan zijn sociologische benadering van de literatuur en zijn liefde voor Balzac en Dickens heeft Tom Wolfe een goed oog voor de sociale hiërarchie in de universitaire wereld van het Amerika in de prille 21ste eeuw. Zijn gevoeligheid voor studentenslang, dialect en taaleigenaardigheden (de duizend betekenissen van de woorden fuck en shit) en zijn scherpe oog voor groeps gedrag, groepsdwang en de menselijke voorliefde voor vernedering of wraak leveren onderhoudende scènes op. Bovendien wil Tom Wolfe in I Am Charlotte Simmons een paar rake dingen zeggen over de verwording van het (Amerikaanse) academische onderwijs. Op een paar begaafde docenten en studenten na is de terreur van de middelmaat overheersend.

Toch gaat I Am Charlotte Simmons uiteindelijk over iets anders: heeft de mens nog een vrije wil of zit hij gevangen in zijn genen? Is onze «ik» echt ons unieke ego of het resultaat van biochemische ontwikkelingen en door genen gestuurde hersenactiviteiten die het ik tot een farce maken? «If man is an animal, to what extent does his genetic code, unbeknownst to him, control his life?» Dat is de kernvraag. Charlotte lijkt een onbeschreven blad, zeker seksueel, maar blijkt naarmate de roman vordert een innerlijk te hebben dat ze niet altijd «beheerst». Zij is een vreemde combinatie van wereldwijsheid – zo weet ze alles van Flauberts Madame Bovary en de vernederingen die Emma’s man ondergaat – en verregaande on nozelheid. Die karakterologische uitersten maken van I Am Charlotte Simmons geen overtuigende roman. Tom Wolfe lijkt de lezer op zijn hurken toe te willen spreken en schrijft iedere scène uit tot de laatste kreun of zucht. Dat levert wel zevenhonderd pagina’s proza op, met een plotje dat steunt op een sek suele uitspatting van de gouverneur van Californië, maar geen verrassend verhaal over het campusleven anno 2004.

I Am Charlotte Simmons heeft niet het verontrustende van die andere campusroman van een halve eeuw geleden: Salingers The Catcher in the Rye. In die klassieke roman staan onschuld en seks ook tegenover elkaar, maar Holden Caulfield heeft tenminste nog een dode zus Phoebe zodat hij meer diepte krijgt en zijn «ontsporing» in New York dramatischer wordt dan Charlottes uiteindelijke ontmaagding, beschreven met alle denkbare clichés. The Catcher in the Rye heeft een ingebouwd doods verlangen, Charlotte is zo eendimensionaal en zo’n snotterende bakvis dat haar verhaal, eindigend in de sportzaal, voortkabbelt van incident naar incident, van karikatuur naar karikatuur alsof het feminisme non-existent is.

Tom Wolfe wilde iets aantonen via zijn roman, namelijk dat de mens een beest is en dat de geest steeds minder plaats inneemt, ook op de campus. Tegelijkertijd signaleert hij een heldhaftige tegenbeweging – een basketbalspeler die Socrates bestudeert – die de klassieke wijsgerige traditie niet wil verloochenen. Vernedering, wraak, verraad, reputatie, egoïsme, corruptie; prachtige thema’s die Wolfe ook in tweehonderd pagina’s had kunnen vatten. Een onderhoudende roman, jawel, maar ook een vermoeiende.

In De wereld en Wolfe is de wereld een voortdurende voorstelling van de «menselijke komedie» (Balzac). Wolfe heeft gelijk als hij zegt dat het doorgronden van de hersens een fascinerend wetenschappelijk onderzoek vol problemen blijft in het digitale tijdperk. Wie mocht denken dat het menselijk brein slechts «een belicht negatief (is) dat alleen nog maar in de ontwikkelaar hoeft te worden gedompeld» en alles ligt levenslang vast, vergist zich. Wolfe verliest zijn geloof in de onberekenbare ziel niet, een ziel die nooit volledig door darwinistische wetenschappers betrapt zal worden. Verslaafde genetici die de mens als een machine zien met «bij de geboorte ingeponste codes» halen hun schouders op bij begrippen als eigen wil, charisma en creativiteit. Over die ongrijpbare zaken gaat I Am Charlotte Simmons, maar Wolfes roman is meer sociologie dan literatuur.