
Fier en onverschrokken staan ze erbij, de vier monumentale Wachters op de stadsbrug van Venlo. Vervaarlijke wezens zijn het, maar zeker niet afschrikwekkend. Hun torso rust op lange, ranke benen en is rondom beschermd door schilden in allerlei vormen; sommige lijken op vlinders. Ze doen denken aan middeleeuwse ridders of samoeraikrijgers, maar ook aan speelgoedrobots. Hun prachtige roestkleur steekt fraai af tegen de blauwe hemel.
Weinig kunstenaars zijn zó nadrukkelijk in ons straatbeeld aanwezig als de Japans-Amerikaanse Shinkichi Tajiri, die ruim vijftig jaar in Nederland woonde. Je komt zijn beelden overal tegen. Op het Nassauplein in Den Haag staat ook een Wachter, een monument ter herinnering aan de dienstplicht. Maar Tajiri liet vooral een spoor van knopen achter, zijn voornaamste handelsmerk. Voor de ingang van Museum van Bommel van Dam in Venlo staat een knoopsculptuur, net als in de beeldentuin van het Kröller-Müller Museum en in de tuin van Paleis Noordeinde (door prins Claus cadeau gedaan aan zijn vrouw). Verder kun je ze in verschillende soorten en maten vinden op drukbezochte openbare plekken als het Brabantplein in Breda, de Rotterdamse Coolsingel, het Utrechtse Hoog Catharijne en Schiphol, waar een witte polyester knoop die Tajiri om een vierkante zuil wikkelde, dienst doet als meeting point.
Tajiri was behalve een van de meest productieve ook een van de belangrijkste moderne beeldhouwers van Nederland. Toen hij zich samen met zijn tweede vrouw, kunstenaar Ferdi Jansen, in 1956 in Amsterdam vestigde, werd hij direct opgenomen in een kring van pioniers in de beeldhouwkunst, onder wie Wessel Couzijn, Pearl Perlmuter en Carel Visser. Meteen in 1957 nam hij deel aan de tentoonstelling Nederlandse beeldhouwkunst in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. In 1959 was hij medeoprichter van de Groep A’dam, die een lans wilde breken voor abstract expressionistische beeldhouwkunst. In datzelfde jaar (en later nog twee keer) was zijn werk te zien op de Documenta in Kassel en vanaf 1960 had hij verscheidene solotentoonstellingen in het Stedelijk Museum in Amsterdam.
Als een soort dankbetuiging voor de waardering die hij hier genoot (in 2007 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw) nam Tajiri kort voor zijn overlijden in 2009 de Nederlandse nationaliteit aan. Maar de taal heeft hij nooit geleerd en een echte Nederlander heeft hij zich nooit gevoeld. Maar ook geen Japanner. De strikt geordende Japanse maatschappij, vol ingewikkelde tradities en regels, benauwde hem. Bovendien had hij weinig op met de Japanse beeldhouwkunst, veelal overdadig gedecoreerd en gemaakt om alleen frontaal te bekijken. Tajiri hield van eenvoud en de kracht van beeldhouwkunst lag volgens hem juist in het driedimensionale.
In de kleine, maar rijk gevulde overzichtstentoonstelling Universal Paradoxes presenteert het Japanmuseum SieboldHuis in Leiden Tajiri als een ontwortelde kunstenaar, een zelfgekozen banneling die zijn leven lang laveerde tussen verschillende werelden en stoeide met zijn identiteit. Een kunstenaar van gegoede komaf ook. In vitrines op de benedenverdieping liggen onder meer een oude familierol en een glimmend zwaard, die wijzen op Tajiri’s adellijke achtergrond. Zijn ouders kwamen allebei uit een samoeraifamilie. Zijn vader behoorde tot de grote groep Japanners die begin twintigste eeuw hun heil zochten in de Verenigde Staten. Zijn hele leven is Tajiri zich nog het meest Amerikaan blijven voelen, zij het tegen wil en dank.
Dat zit zo: op de dag dat hij achttien werd, 7 december 1941, voerde de Japanse luchtmacht een vernietigende aanval uit op de Amerikaanse vlootbasis Pearl Harbour. Nauwelijks een dag later werd Tajiri samen met zijn moeder, twee broers en zus opgepakt en in een interneringskamp gestopt. Alle Japanners werden als staatsvijanden beschouwd, in totaal werden er circa 120.000 Japanners door de Amerikaanse overheid geïnterneerd. In de tentoonstelling zijn enkele tekeningen te zien die Tajiri tijdens zijn periode van gevangenschap maakte. Indrukwekkend, omdat ze doen denken aan beelden van de concentratiekampen van de nazi’s, maar ook door hun onvolmaaktheid; je kunt zien dat ze zijn gemaakt door een jongeling, een kind nog bijna.
Om aan het kamp te ontsnappen – en om zijn Amerikaans-zijn te bewijzen – meldde hij zich aan bij het leger, dat actief zieltjes ronselde onder de Japanners – ideaal kanonnenvoer. Met een paar duizend anderen behoorde hij tot het 442ste Regimental Combat Team, dat naar Italië werd gestuurd om te vechten tegen de Duitsers en Italianen. In 1944 raakte hij bij de inname van een heuvel in Toscane ernstig gewond. Een kogel raakte een rots en kwam in zijn been terecht. Een ‘million dollar wound’; het kostte hem zes maanden om te herstellen, maar hij hoefde niet meer te vechten. Als oorlogsveteraan kreeg hij een beurs waarmee hij zich als kunstenaar verder kon ontwikkelen. Dat deed hij aan het Chicago Art Institute, waar hij in aanraking kwam met moderne kunst. Maar als ‘jap’ werd je nog altijd volop gediscrimineerd, of je nou je land gediend had of niet. Tajiri ervoer het als een grote desillusie. In 1948 zei hij zijn geboorteland vaarwel en vertrok hij naar Europa, naar Parijs, op dat moment the place to be voor een jonge kunstenaar.
Daar kwam het zondagskind, dat hij voor een deel ook is, weer in hem naar boven. Zo deelde hij er een atelier met niemand minder dan Constantin Brancusi en Jean Tinguely, en ontmoette hij Max Ernst, Man Ray en Samuel Beckett. Hij volgde lessen bij Ossip Zadkine en Fernard Léger en experimenteerde er lustig op los; hij behoorde tot de eerste kunstenaars die gingen werken met ijzer en schroot, dat hij opscharrelde aan de oever van de Seine. Op een dag stonden er drie Nederlanders bij hem voor de deur: Karel Appel, Corneille en Constant Nieuwenhuys. Ze hadden zijn werk gezien en nodigden hem uit om deel te nemen aan de eerste CoBrA-tentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam, Exposition Internationale d’Art Expérimental (1949).

Tajiri had het wonderlijke talent om altijd op het juiste moment op de juiste plek aanwezig te zijn. In de naoorlogse Europese kunstgeschiedenis kom je zijn naam telkens weer tegen. En hoewel hij vaak als CoBrA-kunstenaar wordt gezien (de patio van het Cobra Museum in Amstelveen is door hem als zentuin ingericht), hoorde hij naar eigen zeggen nooit bij een groep, zelfs niet in het leger. Daarvoor was hij te veel een einzelgänger. Na zijn periode in Amsterdam verkoos hij in 1962 de ruimte – en het isolement – en ging hij samen met zijn vrouw en twee kinderen wonen in een kasteeltje in Baarlo, Limburg, als vreemde vrijbuiters in een volledig katholieke omgeving.
Om het uitwaaierende leven en oeuvre van Tajiri overzichtelijk te houden, is de tentoonstelling in het SieboldHuis opgehangen aan de thema’s ‘krijger’, ‘knoop’ en verrassend genoeg ‘de Berlijnse Muur’. Nadat Ferdi in 1969 was overleden, ging Tajiri les geven op de kunstacademie in Berlijn. Ook begon hij te experimenteren met fotografie en film. De Muur fascineerde hem vanaf het eerste moment dat hij in Berlijn aankwam. De manier waarop een deel van de stad en haar bewoners opgesloten zaten, deed hem terugdenken aan zijn eigen tijd in het interneringskamp. Tegelijkertijd intrigeerde de Muur hem ook als object, als ‘fysiek lichaam’ en monumentale sculptuur. Hij besloot de 160 kilometer die de Muur lang was in zijn geheel vast te leggen met de camera, een project dat maanden in beslag nam.
Het resultaat is weliswaar uniek – behalve militaire foto’s is er geen andere documentatie van de vroege Muur bekend, zeker niet op deze schaal – maar als kunstwerk niet zo boeiend. Daarvoor is het te veel louter registratie. Bovendien is de Berlijnse Muur, of de muur an sich, geen onderwerp dat in Tajiri’s werk vaker terug lijkt te keren, waardoor deze kapstok in de tentoonstelling lastig valt te plaatsen.
De krijgers en knopen, alomtegenwoordig in Tajiri’s oeuvre, natuurlijk wel. De bovenste verdieping van het museum is er volledig mee ingericht: vroege, transparante krijgers met een draadskelet, latere, robuuste, gemaakt van aan elkaar gelaste platen, en talloze maquettes van knoopbeelden. Beide thema’s intrigeren omdat ze allerlei paradoxen in zich dragen. De krijgers zijn bijvoorbeeld nooit enkel agressieve wezens. Soms zijn het samoerai, soms ronin (een samoerai die geen meester meer dient en gedwongen is rond te dolen), dan weer wachters. Tajiri maakte ze vooral als statement tegen de oorlog, agressie en geweld – de rode draad in zijn oeuvre. De beelden op de stadsbrug in Venlo noemde hij symbolische hoeders van de stad.
De knopenbeelden waren Tajiri’s antwoord op de conceptuele kunst. Tajiri was op de eerste plaats een maker, op foto’s staat hij steevast afgebeeld met een lasbril op zijn hoofd. Conceptuele kunst vond hij maar niks. Er waren te veel woorden nodig om die kunst uit te leggen, en het publiek snapte er volgens hem ook niets van. In plaats daarvan wilde hij een statement maken dat iedereen zou begrijpen, en wat is er herkenbaarder dan een knoop? In Japan symboliseert de knoop een ‘koan’, een raadsel zonder oplossingen. Voor Tajiri had zijn fascinatie voor dit thema echter vooral te maken met de relatie met zijn ouders. In de tentoonstelling wordt dit geïllustreerd met een oude foto van zijn vader, waarop deze een traditionele kimono draagt die bijeen wordt gehouden met een elegante knoop.
ooit was Tajiri een vernieuwer, zijn werk zorgde er mede voor dat er in Nederland een niet-academische, non-figuratieve beeldhouwkunst ontstond. Maar hemelbestormend kun je zijn werk niet noemen. Tajiri was vooral een klassieke beeldhouwer, sterk beïnvloed door Zadkine. Tajiri’s vroege sculptuur Guerrier (1949), die in de tentoonstelling te zien is, toont bijvoorbeeld duidelijke overeenkomsten met Zadkine’s oorlogsmonument Verwoeste stad in Rotterdam, inclusief het gat op de plek waar het hart zit.
Maar ook toen hij zijn eigen stijl al lang had gevonden, bleef Tajiri experimenteren – ook al leverde dat niet altijd even geslaagde kunst op. De tentoonstelling laat zien dat hij in de late jaren tachtig bijvoorbeeld aan de slag ging met de computer, een Commodore Amiga. Met een grafisch programma maakte hij abstracte beelden, een soort psychedelische kleurexplosies, die hij liet printen op velours. Laat ik het zo zeggen: we mogen blij zijn dat het Tajiri’s sculpturen zijn die we zo regelmatig in de openbare ruimte tegenkomen.
Shinkichi Tajiri: Universal Paradoxes, t/m 29 november, Japanmuseum SieboldHuis, Leiden, Sieboldhuis.org
Beeld: (1) Sentinel, 1955. IJzer, hoogte 55 cm (foto’s Ego Notermans); (2) Overhand Knot, 1992. Gelaagd hout, 152 x 152 cm (foto’s Ego Notermans)