VAN TIJD TOT TIJD, als we weer eens een belangrijke risicowedstrijd, een kampioenschap, een dancefeest, een Koninginnedag of een nieuwjaarsnacht achter de rug hebben, vraag ik me af wat Curzio Malaparte ervan gedacht zou hebben, of misschien zelfs: erover geschreven. Malaparte is de kenner van de politieke en sociale chaos. Dat heeft hij in zijn boeken bewezen. In Kaputt, het verslag van zijn ervaringen aan het oostfront in de Tweede Wereldoorlog; de gruwelijke absurditeiten die de bijverschijnselen van iedere oorlog zijn, maar die in de officiële geschiedschrijving verloren gaan. En dan in De huid, zijn meesterwerk over de bevrijding van Napels. Het boek waaruit je kunt leren hoe een overwonnen volk zich op een paradoxale manier in de overwinnaar kan veranderen. En vooral door het essay waarmee hij in 1930 de grondslag voor zijn faam heeft gelegd, Techniek van de staatsgreep. Een handleiding tot het veroveren van de macht. Het is door Trotski geïnspireerd. Mussolini en Hitler hebben dit boek verboden. Mao Zedong had het op zijn nachtkastje liggen. Is het nog steeds actueel? Zou het in het Nederland van nu in verkeerde handen kunnen komen, zodat er op een goede of een kwade dag na enig rumoer en geweld een nieuwe regering in Den Haag verschijnt? We zullen zien.

De viering van Oud en Nieuw heeft ook dit jaar weer een paar uur op een burgeroorlog in aanbouw geleken. In alle grote steden zijn tientallen auto’s in brand gestoken, agenten en ander overheidspersoneel werden aangevallen, er zijn tientallen zwaargewonden gevallen en natuurlijk ook mensen gearresteerd. Volgens de Haagse burgemeester Jozias van Aartsen was het geweldig meegevallen. Ik spreek me niet uit over zijn oordeel. Ik stel alleen vast dat de jaarwisseling op het gebied van grootschalige agressie en vandalisme geen uitzondering meer is.
De afgelopen decennia zijn we aan dergelijke uitbarstingen gewend geraakt. In het voetbal zijn de risicowedstrijden tot een gewoon verschijnsel geworden. Dancefeesten kunnen alleen nog worden gehouden onder zware bewaking van de politie. Amsterdam is op Koninginnedag een gevaarlijke stad, met als centraal slagveld het Museumplein. Feestelijk geweld is genormaliseerd, het hoort er nu eenmaal bij, en in dit perspectief gezien is het commentaar van de Haagse burgemeester niet meer dan een normale reactie.
Dit is een van de kernpunten van het vraagstuk dat hier aan de orde is. Normalisering van een wezenlijk probleem: de bedreiging van de openbare orde. Het aanvallen van politieagenten en personeel van ambulance en brandweer is niet ongebruikelijk meer. De publieke opinie roept om strengere straffen en die worden nu ook uitgedeeld. Maar het opmerkelijke tot dusver is dat deze ‘nieuwe strengheid’ (zoals we het sinds kort noemen) voorlopig nog geen preventieve invloed heeft. Bij de zogenaamde risicowedstrijden blijft de politie in een toestand van totale mobilisatie. En dat is niet alleen in Nederland het geval. Deze zomer worden in Londen de Olympische Spelen gehouden. Dus worden er nieuwe stadions gebouwd, het openbaar vervoer wordt drastisch aangepast. Enzovoort. De gebruikelijke gigantische maatregelen, ook op het gebied van veiligheid. Maar de Amerikanen vertrouwen het niet. Ze hebben voorgesteld hulptroepen te sturen: duizend agenten van de FBI.

Gelukkig is zo'n evenement ons nog bespaard gebleven. Maar we willen de Spelen graag voor 2028 ‘binnenhalen’ (zoals het wordt genoemd), en daarvoor hebben we al vierhonderdduizend euro beschikbaar gesteld. Hoe zal het er hier over zestien jaar uitzien? Hebben we dan onze staatsgreep achter de rug? Zo ver reikt mijn helderziendheid niet. Maar als de vaderlandse continuïteit op het gebied van ordehandhaving niet verandert, hoop ik wel van harte dat die eer aan ons voorbijgaat.
Waarom? We gaan terug even terug in de jongste geschiedenis. In 1967 is de Stichting Ideële Reclame opgericht, Sire. Haar doel is zaken van algemeen belang bespreekbaar maken, de discussie op gang brengen. Ze doet dat onder meer met slagzinnen en spotjes op radio en televisie. Aan het eind van de vorige eeuw waren er ook al veel gewonden als gevolg van vuurwerk. Sire kwam in 1989 met het rijmpje ‘Je bent een rund als je met vuurwerk stunt’. Nu, bijna een kwart eeuw later, is er een campagne gelanceerd om het geweld tegen het politie- en ambulancepersoneel te bedwingen. Door de radio roept een stem in het Engels dat in oorlogstijd de hulpverleners op het slagveld worden beschermd door artikel 24 van de Conventie van Genève. Op het affiche zien we een ambulance die eruitziet als een Hummer, een hypermoderne pantserwagen. De situatie van hulpverleners en ordebewaarders in Nederland benadert die van soldaten op het slagveld.

AARDIG BEDACHT. Maar zal het helpen? We hebben hier een lange ervaring met de bestrijding van sociale misstanden door slagzinnen. ‘Laat niet als dank voor ’t aangenaam verpozen, den eigenaar van ’t bos de schillen en de dozen.’ Dat is in de jaren twintig van de vorige eeuw. Neem nu eens een kijkje op het Museumplein, de dag nadat een belangrijk elftal kampioen is geworden. De nationale vuilnisbelt. Om de jeugd in het openbaar vervoer wat meer beleefdheid bij te brengen, verschenen er in het laatste kwart van de vorige eeuw slagzinnen in de tram. ‘Wilt u zitten? Ik kan staan.’ Als je met je houten been naar die tekst wees, had je een kans dat de jongere zijn plaats afstond. Daar kwam de volgende ideële wenk: ‘Opstaan voor iemand misstaat niemand.’ Vergeefs.
Meer mensen gingen dronken achter het stuur zitten. ‘Glaasje op, laat je rijden.’ Intussen zag je ook steeds meer vetzakken, obesitas werd tot een volksziekte. Antwoord van de overheid: ‘Maak je niet dik.’ En nu dus deze vergelijkingen van Sire met het slagveld. Nogmaals: zal het helpen? Nee. Brengt het de nationale discussie op gang? Ook niet. ‘Fatsoen moet je doen’, zei premier Balkenende. Dat hebben we geweten. Een belangrijk onderdeel van ons nationaal tekort is dat we proberen het een groot en groeiend probleem op te lossen door het bespreekbaar te maken, zoals we zeggen, de discussie op gang te brengen. Dat doen we dan graag door middel van rijmpjes. En die hebben weer niet het beoogde effect. De praktijk bewijst het tegendeel. Het zijn goedbedoelde praatjes. Daardoor wordt de publieke onvrede, de ergernis, de woede aangewakkerd. Nederland is nog steeds een natie van opvoedkundige rijmpjes en slagzinnen, al krijg ik meer en meer de indruk dat we de bloeitijd achter de rug hebben.
Een paar weken geleden heb ik in NRC Handelsblad een stukje geschreven waarin ik Karl Marx citeerde. In Nederland komt nooit revolutie, want daar mag je niet op het gras lopen, en dat doen de Nederlanders dan ook niet. Zo'n 150 jaar geleden zal dat de absolute nationale waarheid zijn geweest, behalve voor Multatuli, wiens held Woutertje Pieterse in zijn Roverslied een heel andere opvatting laat horen. Anderhalve eeuw later zijn we genaderd tot een nationale situatie waarin je weliswaar informeel maar niet minder dringend de verplichting voelt juist op het gras te lopen. Anders krijg je het gevoel dat je niet meer meetelt. Je kunt niet meer op respect rekenen.

Wat Marx bedoelde als ironische metafoor (als hij al zoiets heeft gezegd), heeft zich langzamerhand ontwikkeld tot een nationaal gebod van het tegendeel. Daarbij bedoel ik in dit grotere verband niet het straatgeweld en de dance-, voetbal- en vuurwerkfestijnen. Het gaat om de algemene levenshouding van steeds meer Nederlandse burgers, zoals die zich in het openbare leven, in de media en in de persoonlijke verhoudingen manifesteert. In deze tijd moet je in Nederland op het gras lopen, bij wijze van spreken. Algemene regels waaraan de gemiddelde burger van een jaar of twintig geleden zich als van nature hield, hebben niet eenvoudig hun kracht verloren. Ze zijn vergeten. En begrijp me goed, ik sta hier niet als een ouwe man te mopperen, ik beklaag me niet, ik zeg niet dat vroeger alles beter was. Ik stel iets vast, ik maak alleen een diagnose.
Nog een eenvoudig voorbeeld. U als aanspreekwijze is vrijwel uit het sociaal verkeer verdwenen. Steeds meer is men elkaar gaan tutoyeren. Binnen niet meer dan een generatie is het sociaal verkeer drastisch geïnformaliseerd, ook waar een vanzelfsprekende hiërarchie heerste: in het bedrijfsleven, in winkels en nu op de lagere scholen spreken de kinderen de onderwijzer met ‘je’ aan. En ook in de reclame is de potentiële onbekende klant een ‘je’. In dit opzicht is het alsof we in één grote familie zijn opgenomen.
Maar vergis je niet: ook het conflict is op deze manier genormaliseerd. Het ‘U’-zeggen buiten het intieme familieverband was niet simpelweg een loze vormelijkheid. Het had een duidelijke sociale functie. Het was een manier om afstand ten opzichte van de vreemde te bewaren. In laatste aanleg een manier van zelfverdediging bij voorbaat. Door de veralgemening van het tutoyeren zijn we inderdaad dichter bij elkaar gekomen. Dat heeft de rust in de samenleving niet bevorderd. Ik vergelijk de mens niet met een varken, maar hier valt toch een zekere overeenkomst op. Wat doen varkens die met een groot aantal een kleine ruimte moeten delen? Ze gaan elkaar bijten.

Ogenschijnlijk is het misschien een trots individualisme, een fiere onafhankelijkheid waarmee de modernste mens in de wereld staat. Je hoeft hem niets meer te vertellen. Hij kan het allemaal zelf uitzoeken, hij googelt het gewoon even, hij beschouwt zichzelf als onkwetsbaar en hij wordt woedend als iemand hem tegenspreekt. In werkelijkheid is hij in negen van de tien gevallen een beklagenswaardige amateur, een halfweter, wiens woede voortkomt uit zijn kortzichtige lichtgeraaktheid. Hij is ervan overtuigd dat hij, zoals iedereen, recht heeft op álles, terwijl hij diep in zijn hart beseft dat hij maar bitter weinig krijgt. Uit die tegenstelling komt zijn haat voort tegen wat hij de elite noemt. Lees het essay dat Menno ter Braak daarover in 1934 heeft geschreven, Het nationaal-socialisme als rancuneleer. Begrijp me goed: ik maak hier nergens een vergelijking met de NSB, maar deze rancune is opnieuw een machtige motor van de ontevredenheid.

WAAR KOMT DEZE HAAT VANDAAN? Een korte terugblik in de recente geschiedenis. Het is nu een jaar of veertig geleden dat de politieke voorhoede, onbetwist geleid door Joop den Uyl, Nederland als gidsland beschouwde. In de westerse beschaving liepen we voorop. Onze minister van Volksgezondheid, Irene Vorrink, heeft in het begin van de jaren zeventig de café-achtige ruimten geïntroduceerd waar het gebruik van softdrugs werd gedoogd. Haar zoon Koos had een radioprogramma, Beursberichten, waarin hij dagelijks bekendmaakte wat de prijzen van verschillende soorten marihuana waren. Nederland is het eerste westerse land waar abortus werd gelegaliseerd, euthanasie bespreekbaar werd en het homohuwelijk rechtsgeldigheid heeft gekregen. Als minister-president was Den Uyl een radicale hervormer. Daarbij ondervond hij wel felle tegenstand. Ik maakte toen deel uit van het radioprogramma Welingelichte kringen van de VPRO. Op een keer hadden we Den Uyl op bezoek. Na afloop dronken we nog wat. Ja, zuchtte Den Uyl in de loop van het gesprek, het is nog een hele klus om zo'n samenleving om te turnen. ‘Omturnen’ is een vakterm uit de progressieve woordenschat van de jaren zestig. ‘Van mentaliteit doen veranderen’ lijkt me een vertaling die de unieke betekenis dicht benadert.

Na de oorlog heeft de socialist Willem Drees (senior) de grondslag voor de Nederlandse verzorgingsstaat gelegd. Tussen 1973 en 1977 is door de kabinetten waarvan Den Uyl minister-president was dit politiek instituut verder vervolmaakt. Maar in zijn progressief-radicalisme heeft Den Uyl het rechtse deel van het electoraat veronachtzaamd. Hij was trouwens de eerste niet. Al in 1963 verscheen de Boerenpartij, opgericht door Hendrik Koekoek, in de Tweede Kamer. Ze verzette zich tegen de overheidsbemoeienis. Aanleiding tot de oprichting was het verzet van de boeren in Hollandseveld tegen de publieksrechtelijke bedrijfsorganisatie het Landbouwschap, waarvan lidmaatschap verplicht was. Een jaar of dertig geleden is de Boerenpartij weer verdwenen.
In 1970 is door de zoon van Drees, uit onvrede over de invloed van Nieuw Links in de Partij van de Arbeid, DS'70 opgericht. Daarmee is het ook niet veel bijzonders geworden. Rechts bleef zich miskend voelen.
Nog één symptoom. Toen in 1973 de eerste oliecrisis uitbrak, werd in Nederland de autoloze zondag ingevoerd en op de snelweg mocht je niet harder dan honderd. Er kwamen bumperstickers met de tekst: ‘Ik rij honderd als Den Uyl opdondert’.
Het grootste verwijt van rechts aan het hele linkerdeel van het politieke spectrum is dat daar de schuld ligt van de catastrofale tolerantie waaraan Nederland ten offer is gevallen. Het is begonnen met het gedogen van de softdrugs, daarna werd de rigiditeit van het strafrecht aangetast, de gevangenissen begonnen op hotels te lijken, beroepscriminelen werden vertroeteld in plaats van keihard aangepakt, Nederland ging langzaam ten onder in een moeras van softheid. Ja, het is waar. Vooral sinds het einde van de Koude Oorlog is de publieke wanorde aanzienlijk toegenomen, vooral ook in de uitgaanscentra en de voetbalstadions. Ik denk niet dat we daar veel linkse politieke denkers zullen aantreffen. Na het einde van het poldermodel heeft zich hier de overtuiging verbreid dat de wanorde het gevolg is van de tolerantie, en dat die weer door links is gevestigd. Ik laat dit twistgesprek verder voor wat het is: vruchteloos. De gelovigen vallen niet tegen te spreken.

Binnen een jaar of twintig is Nederland een labiele samenleving geworden, zonder een betrouwbare godsdienstige en politieke samenhang. In het afgelopen decennium zijn hier twee politieke moorden gepleegd. Die hebben zware schokken veroorzaakt, maar nadat de laaiende publieke verontwaardiging langzamerhand was weggeëbd, bleek dat de openbare orde niet was aangetast. Wel was de wending die Fortuyn aan de Nederlandse politiek had gegeven verstrekt. Na de chaotische ondergang van de LPF heeft Rita Verdonk met haar Trots op Nederland geprobeerd een rechtse doorbraak te forceren. Ook die is in intriges en schandalen vastgelopen. En nu is het de beurt aan de PVV. Ik denk dat Geert Wilders het in menig opzicht verstandiger dan zijn voorgangers heeft aangepakt. Maar hij wordt nu aangetast door de inflatie van zijn getwitter, en het zou me niet verwonderen als hij dezelfde weg ging als zijn voorgangers. Dit laat overigens onverlet dat in ons electoraat voor rechts een groot politiek bedrijfskapitaal sluimert.
Sinds de ondergang van het poldermodel is, zoals ik hiervoor heb uitgelegd, de samenhang verder geërodeerd. En in deze gestaag verder verslechterende situatie worden we getroffen door de economische crisis, waarvoor de verzamelde experts geen oplossing weten, zoals ze dagelijks, hoewel niet met zoveel woorden, in de media laten weten. Twijfel groeit, met ieder incident, bij iedere prognose. Ook de deskundigheid heeft haar geloofwaardigheid verloren. Dit proces wordt aanzienlijk bevorderd door een verschijnsel dat een eeuw geleden nog onbekend was: de hype. In mijn editie van de Dikke Van Dale uit 1999 wordt hype gedefinieerd als ‘iets wat dankzij inspanning van de media bij een bepaald publiek als mode of sensatie fungeert’. Het is veel meer. Het is een zichzelf genererende tornado van publiciteit, waarbij het onderwerp, ongeacht het objectief belang, alle publieke aandacht opeist.
De hype, die toen nog niet zo genoemd werd, is voor het eerst beschreven door Julien Benda in zijn essay La trahison des clercs, ‘Het verraad der intellectuelen’. Hij heeft het geschreven tussen 1924 en 1927. Ik citeer: ‘Als een politieke hartstocht uitgroeit tot algemene, duurzame, overheersende beweging, dan is dat in hoge mate te danken aan de goedkope politieke dagbladen.’ En dan vraagt hij zich af - tien jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog - of we het aan deze gedrukte machtsmiddelen misschien te danken zullen hebben dat het tijdperk van de bloedige worstelingen nog maar nauwelijks is begonnen.
Benda had een profetische blik. Het kan zijn dat de bloei van deze media langzamerhand voorbij is. Maar ze worden ruimschoots vervangen door de televisie en de digitale media. Daarmee kan alles tot hype worden opgebouwd: de aap Bokito, het zeilmeisje Laura, de karatetrap van voetbalsupporter Wesley. En zo kan ook de politieke opwinding, de haat worden georganiseerd, beter dan ooit. Met een goed gekozen onderwerp, zorgvuldig gecreëerd en verder gedirigeerd, hoort de hype tot de onmisbare middelen van de staatsgreep.

DIT IS EEN SAMENLEVING geworden waarin, zoals de feiten bewijzen, alles mogelijk is. En daarover gaat ten slotte dit verhaal. Stellen we ons voor dat in het verontruste deel van het volk zich langzamerhand een groep vormt die tot de conclusie komt dat het zo niet verder kan. Zo'n groepsvorming gaat altijd langzaam. Geestverwanten uit het bedrijfsleven, de top van het leger, het hoger onderwijs spreken elkaar op recepties, plechtigheden, feestelijke bijeenkomsten. Zo gaat het nu eenmaal in onze maatschappij, nog steeds. Ze vormen zonder dat ze het zelf nog beseffen een harde kern. Dat gebeurt geleidelijk. Ze beginnen plannen te maken. Ze worden het verder eens, en uit hun eendrachtigheid ontstaat het begin van een plan. Er moet een eind komen aan de ongeloofwaardigheid van de Haagse politiek. Het mag bewezen worden geacht dat de parlementaire wegen doodlopen. Nederland kan alleen worden gered door een staatsgreep. Maar hoe moet die worden georganiseerd?

Een van de meest geletterde samenzweerders heeft Malaparte gelezen. De staatsgreep is een machine, zegt hij. We hebben stoottroepen nodig, die op het beslissende ogenblik zich meester maken van de vitale centra. De televisiestudio’s, de telefooncentrales, de directiekantoren van het openbaar vervoer en de luchthavens, en natuurlijk de hoofdbureaus van politie. En nog het een en ander van waaruit het openbare leven in de natie wordt geregeld. En dan het belangrijkste: de aanleiding of de oorzaak waardoor de massa deze ingreep gerechtvaardigd zal vinden.
In deze tijd van de oppermacht der media en de schandaalhonger van het publiek is het hoogst onwaarschijnlijk dat een geheim langer dan een paar dagen bewaard blijft. Maar laten we aannemen dat het allemaal lukt. Er vormt zich in het diepst verborgene een voorhoede met voldoende gezag. De leider is een voormalige generaal die de afgelopen jaren veel in de publiciteit is geweest. Hij heeft zich verdienstelijk gemaakt in Irak en Afghanistan, is herhaaldelijk op de televisie verschenen, langzamerhand een Bekende Nederlander geworden. Welbespraakt, met een uitstraling van vastberadenheid en in politiek opzicht een schone lei.

Volgens zijn plannen slagen de samenzweerders erin, al weer in het diepste geheim, de stoottroepen van de staatsgreep te organiseren, alles in principe volgens het draaiboek van Trotski. Iedereen kent zijn taak. Peloton A zal de minister-president gevangen nemen; peloton B bezet het ministerie van Justitie en heeft de tekst die aan de hoofdcommissarissen van politie zal worden verstuurd al gereed; peloton C zal zich meester maken van het Omroepkwartier in Hilversum waar de leider van de staatsgreep het volk zal vertellen dat de macht in andere handen is overgegaan en dat nu eindelijk betere tijden in het verschiet liggen. Enzovoort.

Is dit het product van een op hol geslagen fantasie? Wacht even. De staatsgreep heeft een aanleiding nodig, een onaanvaardbare gebeurtenis van dusdanig kaliber dat ieder weldenkend mens tot de conclusie moet komen dat het zo niet langer kan. Valt zo'n sociale explosie ook te regisseren? Misschien, maar het is waarschijnlijk niet noodzakelijk. In onze samenleving zijn ze onafwendbaar als de seizoenen. Het kan zijn dat er een voetbalwedstrijd uit de hand loopt, of dat op de nationale feestdag of Koninginnedag massale vechtpartijen uitbreken. Of we zullen moeten wachten op de volgende nieuwjaarsnacht. Of, wat binnen het gegeven kader nog beter is: in de grote steden breken rellen uit, zoals vorig jaar in Londen en Manchester, met schietpartijen en plunderingen. Hoe dan ook, er komt weer grote rotzooi. Dat kan een aanleiding zijn om een greep naar de macht te wagen.
Maar misschien is er iets wat nog beter werkt. Noem het een crisisexces. Henk en Ingrid, of Piet en Klazien, in ieder geval twee hardwerkende kostwinners met twee kleine kinderen - een onberispelijke familie - zijn buiten hun schuld ontslagen, kunnen hun hypotheek niet aflossen, worden uit hun huis gezet. Daarbij ontstaat een oploop die ontaardt in een rel. Niet ongebruikelijk. Een van de kinderen komt in het gedrang, valt en raakt zwaargewond. Het is niet duidelijk wie de dader is; zelfs niet of er wel een dader kan worden aangewezen. Maar de vader, door woede bevangen, slaat de vermeende boosdoener neer, wordt gearresteerd en geboeid afgevoerd. Het gewonde kind wordt door een ambulance meegenomen. De vrouw blijft snikkend met het jongste kind achter.
Intussen hebben buren met hun digitale apparatuur filmpjes gemaakt, de televisie is gealarmeerd. In iedere tragedie ligt het begin van de hype verborgen. De filmpjes verschijnen op internet, het televisienieuws en de actualiteitenrubrieken besteden er zeer uitgebreid aandacht aan. De volkswoede stijgt al naar het kookpunt. Dan wordt bekend dat het gewonde kind gestorven is. De woede wordt nog groter. Alle opgekropte onlustgevoelens en alle frustratie van de afgelopen jaren zoeken een uitweg. De volgende dag worden in alle grote steden stille tochten gehouden. Op het Museumplein in Amsterdam verzamelen zich honderdduizend mensen, en eenzelfde aantal op het Haagse Malieveld. Gelegenheidssprekers houden opruiende toespraken met de strekking: zo is het genoeg, tot hier en niet verder. Worden wild toegejuicht.
Even terzijde: ik weet niet in hoeverre u dit verhaal aannemelijk vindt, of dat u geneigd bent het af te doen als een product van een verhitte fantasie. In ieder geval breng ik u in herinnering dat grote stille tochten tot de Nederlandse volksgebruiken zijn gaan horen, en dat het niet de eerste keer zou zijn dat een groot plein met een woedende menigte volstroomde. Maar dan was het altijd weer na zekere tijd de vraag: waar moeten al die mensen heen? Wat gaan ze over een uur doen?
Hoe dan ook, ergens in Den Haag zitten de samenzweerders van de staatsgreep bij elkaar. Ze zijn het eens: het ogenblik is aangebroken. De stoottroepen staan gereed. De Trotski van het gezelschap, de bekende ex-generaal, geeft het bevel tot actie. Het residentiepeloton bezet in Den Haag het Torentje, het mediapeloton neemt bezit van het Hilversumse Omroepkwartier, het juridisch peloton bezet het ministerie van Justitie. Alle weerstand wordt snel en zonder bloedvergieten overwonnen. Nauwkeurig volgens het scenario gaat de leider met een lijfwacht naar de televisiestudio. Daar is iedereen druk bezig met de verslaggeving van de volksopstand.

Plotseling gaat het beeld een paar seconden op zwart. Dan verschijnt de betrouwbaarste van alle nieuwslezers in beeld. ‘Dames en heren, wij onderbreken deze uitzending voor een belangrijke mededeling. Tot u zal het woord richten: generaal Stritko.’ Zijn fotogenieke gezicht staat strak, hij kijkt recht in de camera.
‘Landgenoten. Ik zeg het u onomwonden. Het beslissende, het historische ogenblik is aangebroken. Een kleine groep van bezorgde Nederlanders heeft zojuist deze onmachtige regering afgezet. Wij hebben genoeg van het gesukkel, het gepruts, het halve liegen, de waardeloze compromissen. Wij beloven u niet dat we morgen een einde aan de crisis hebben gemaakt, maar wel dat we u rechtdoorzee tegemoet zullen komen, met uitvoerbare maatregelen en een nieuwe toekomst. De politie en de strijdkrachten staan aan onze kant.’
Nog meer hoopvolle perspectieven. De volgende dag blijkt de rust te zijn weergekeerd. Maar zullen de revolutionairen hun beloften kunnen vervullen? Of zal het land ten prooi blijven aan de grillen van de mondialisering en de opnieuw groeiende onwil van de digitaal gedemocratiseerde burgerij? Ik vrees het laatste. Om te leren of een staatsgreep zou helpen, zou je de proef moeten nemen.