‘Hij draaide zijn wandelstokje rond ter ere en vreugde van zijn hond. Het was ’t spel van de stok en de hond Laelaps die hem als geen ander verstond.
Maar wij, wij zagen dit alles aan en bleven met open monden staan, want tegen ons sprak hij Frans en Duits, en dan gaven boerenkinderen niet thuis.
Stokje tot steun, hondje tot vrind, zo liep Menno met de neus in de wind.’
Ter Braak heeft, zoals bekend, een der hoofdstukken van zijn boek Politicus zonder partij (1934) aan bovengenoemde hond Laelaps opgedragen, het fragment waarin de schrijver probeert te bewijzen dat het dier een onterecht slachtoffer van de ‘hierarchie des geestes’ zou zijn. Het is een berucht voorbeeld van academische aanstellerij en het voedde mijn voornemen te gepaster tijd Politicus zonder partij eens flink af te branden, overigens in de wetenschap dat W. F. Hermans al flink wat voorwerk heeft verricht.
Wat een pech! Politicus zonder partij blijkt bij herlezing weliswaar geen meesterwerk en dus per definitie geen overschat meesterwerk, en de laatste kynologische waarheid bevat het zeker niet, maar het is niettemin een heel behoorlijk boek.
In feite hou ik alleen van de criticus Ter Braak, die tot op heden redelijk fris is gebleven. Voor de romancier Ter Braak heb ik weinig waardering, een weinig avontuurlijk oordeel dat zelfs door de meeste terbrakianen wordt gedeeld. En de essayist Ter Braak, met zijn kunstproza en zijn verslaafdheid aan paradoxen, heb ik reeds menigmaal ontmoedigd terzijde gelegd. Ik begreep er weinig van en wat ik begreep leek mij in een halve bij zin (de vent is belangrijker dan de vorm, de dominees zijn uitgepreekt, de nazi’s zijn een gevaar voor de beschaving) samen te vatten.
Maar in Politicus zonder partij is Ter Braak in vorm. Hij doet daarin onder meer een interessante poging Nietzsche tegen Freud uit te spelen. Niet helemaal gelukt, misschien, maar wat hij over Freuds weggelopen discipel Jung zegt, is recht in de roos, dezelfde Jung ‘die zich in de diepte tot de voorbeeldige apostel der half-zachtheid heeft ontwikkeld; eenmaal los van Freud, verleerde hij in een oogwenk diens prijzenswaardige zindelijkheid inzake religieuze en philosophische woordenzwendel en stortte zich hals over kop in het groot bassin der verwardheid, onder luide toejuichingen van het publiek’.
Met instemming en hoogachting herlas ik, aamborstig eierhoofd uit aanleg en overtuiging, de tirade tegen de ‘krachtpatsers en spierproleten’ - ‘want de brute physieke kracht verschijnt in de regel onder cultuurmensen zo stumperig geestelijk geinfecteerd, zozeer als gelegenheidsoverwicht, dat men wel in een concentratiekamp moet zijn aangeland om haar meerderheid op de juiste waarde te schatten; en dan erkent men haar nog met een gevoel van verongelijkte gedupeerdheid, alsof Onze Lieve Heer eigenlijk voor onze speciale occasie het vuistrecht had moeten vervangen door bijvoorbeeld een scholastisch dispuut.’
Het is de taal van iemand die ooit op het schoolplein door zo'n ‘spierproleet’ het brilletje van de neus is geslagen en aan dit incident terecht de nodige wijsgerige consequenties verbindt.
Blijft de toon van intellectuele corpsballerigheid, bedreven door een man die (paradox!) nota bene geen corpslid maar een ‘nihilist’ wenste te zijn. Blijft de inmiddels wat mager ogende moraal van het boek (honnete homme, kom uit uw ivoren toren, maar schuw de partijpolitiek, want daar bent u te individualistisch en te aristocratisch voor).
Resteert een nog steeds lezenswaardig boek, waarvan de uiteindelijke betekenis voor het interbellaire en naoorlogse geestesleven niettemin duchtig moet worden gerelativeerd.
Ter Braak is de man van Forum, het libertaire alternatief van De Gemeenschap (r.k.) en Opwaartse Wegen (prot.chr.), een prachtblad waarin de jonge Vestdijk en de middelbare Elsschot aan het woord werden gelaten. Er is ongetwijfeld een zekere intellectuele dwarsverbinding met naoorlogse publikaties als Tirade en het Hollands Maandblad, al sluit ik niet uit dat Karel van het Reve, Renate Rubinstein, Jacques de Kadt en Hugo Brandt Corstius ook zonder Ter Braak hun weg naar de lezers hadden weten te vinden. Het probleem is niet zozeer Ter Braak als wel de terbrakianen, zoals H. J. A. Hofland ooit constateerde. ‘Terbrakianen laten zich in hun geschriften herkennen zoals een kleptomaan opvalt door zijn uitpuilende zakken. Het enige wat de Ter Braak-sekte van hem heeft overgenomen, is een verzameling sleutelwoorden, en die is dan nog het object geworden van een soort volksetymologie. Het is een sekte van luie, incidentele pennevoerders, die nooit zelf iets hebben geprobeerd, nooit iets op eigen gelegenheid hebben gewaagd en nooit iets hebben ontdekt. De traditie van Forum, of van Ter Braak en Du Perron, zou worden voortgezet. Maar wie nu zoekt naar de resultaten, vindt niets anders dan een kleine verzameling van min of meer slechte opstellen, geschreven door een grote verzameling van vroeg oud geworden nijdassen.’
Hoe bescheiden de ‘erfenis van Forum’ ook moge zijn, een zekere invloed heeft het blad gehad. Zoals Ter Braaks Politicus zonder partij ook sporen heeft nagelaten, ook al werden er in het jaar van verschijning slechts vierhonderd exemplaren verkocht. Vergelijk het met Prometheus, het filosofisch hoofdwerk van Ter Braaks tijdgenote Carry van Bruggen. Dat werd binnen een jaar na verschijning tot pakpapier verwerkt. De weinige resterende exemplaren hebben echter onmiskenbaar hun sporen door Nederlands geestesleven getrokken. Bijvoorbeeld op Ter Braak en zijn politiek-wijsgerig belangrijkste boek. Prometheus, beschrijft Ter Braak, maakte in een klap een einde aan de ‘chaos’ in zijn brein. ‘Het was een sensatie van de eerste rang, zoals men die maar bij uitzondering beleeft. Ik zag hier een koppige streep door mijn philosophisch kasboek getrokken, die persoonlijk groepeerde, wat in mijn academische hersens chaotisch dooreenlag; hier organiseerde iemand, hier deden de parolen “individu” en “collectiviteit” de enige plicht die men van parolen kan vergen; zij waarschuwen de lezer, dat hij van het begin tot het einde partij moest zijn. Ik zou nog heden ten dage “Prometheus” met enthousiasme verdedigen tegenover iedere philosophische pedant, die mij met het welbekende geheimzinnige gezicht iets van “dilettantisme” komt toefluisteren; tegenover de ganse kudde van vakdieren die dit boek op hun potsierlijke index hebben geplaatst.’
Zo ontwikkelde Ter Braak in het voetspoor van Carry van Bruggen zijn pleidooi voor de persoonlijkheid als doorslaggevend criterium bij het beoordelen van kunstenaar en kunstwerk, een opvatting waarmee ook zijn strijdmakker Ed. du Perron zich vereenzelvigde. Ter Braaks antithetische constructies, de wantrouwende enkeling versus de collectiviteit, de verbeelding versus de verstening, de dichter versus de burger, het is een en al schatplicht aan Carry van Bruggen, de begenadigde dilettante met haar belezenheid ‘die tot iets gediend heeft’, zoals Ter Braak constateerde.
HAAR INVLOED is eveneens naspeurbaar in Ter Braaks en Du Perrons goudeerlijke, maar weinig diepgravende opvattingen over de politiek, die letzten Endes toch neerkwam op een aristocratische afkeer van collectiverende stelsels als fascisme en communisme, waarbij de edelquerulant Jacques Gans (de man die ‘veel meer politicus is dan een van ons’) hun baken en politiek leidsman was.
Er is na de oorlog uitgebreid gespeculeerd over de vraag waar Ter Braak zelf, maatschappelijk gezien, terecht was gekomen als hij niet op die fatale dag in mei 1940… De D66'er Aad Nuis wist zeker dat Ter Braak bij leven en welzijn lid van D66 was geworden. Wie zal het zeggen? Misschien had de politicus-zonder- partij inderdaad iets in zo'n partij-zonder-politici gezien.
Het lijkt een wat academische discussie, zonder overtuigend bewijsmateriaal. Behalve als men de recensie kent die Ter Braak, vlak voor zijn dood, over Jacques de Kadts Het fascisme en de nieuwe vrijheid (1939) heeft geschreven, een boek dat hij zo bewonderde dat hij liet weten zich ‘zonder enige intellectuelen-pruderie’ te zullen aansluiten bij een partij die op basis van De Kadts politieke ideeen zou baseren.
Men zou D66 graag een echte denker gunnen. Maar helaas, Nuis’ postume claim houdt geen stand. Ter Braak had zich dus na de oorlog waarschijnlijk met De Kadt tot de jonge Partij van de Arbeid gewend, waar hij op de ethische-morele vleugel was neergestreken, zoals zovele doorgebroken predikanten en pseudo-predikanten. En op het breukvlak van de jaren zestig en zeventig had hij zich ongetwijfeld aangesloten bij de Democratisch Socialisten ‘70, het groepje behoudende sociaal-democraten waarvan Willem Drees jr. de politieke leider en Jacques de Kadt de politieke theoreticus is geweest.
Dichters & Denkers
‘een streep door mijn philosophisch kasboek’
Menno ter Braak, Politicus zonder partij. Van Oorschot (1960), 181 blz.
LEON HANSSEN heeft tijdens zijn werk aan de definitieve biografie van Menno ter Braak (1902-1940) een berijmde herinnering aan de schrijver en denker opgegraven, geschreven door een toenmalig buurmeisje uit het landelijke Eibergen.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1995/32
www.groene.nl/1995/32