In de film Igby Goes Down van debuterend regisseur Burr Steers (geb. 1966) is een kleine maar geestige rol weggelegd voor Gore Vidal. Dat is geen unieke gebeurtenis: Vidal heeft al zon vijftig jaar een serieuze reputatie in Hollywood, met een stuk of wat markante filmrollen en twee dozijn scenario-credits op zijn naam. Afgezien daarvan is hij oom van de jonge regisseur.
De film is hem op het lijf geschreven. Igby Goes Down is een bitterzoet portret van de Oostkust-elite waaruit Vidal en Steers beiden zijn voortgekomen. De jonge Jason «Igby» Slocumb deserteert uit zijn ernstig disfunc tionele familie en begint aan een eenzame tocht door Manhattan, op zoek naar vriendschap en warmte. Net als Holden Caulfield stoot Igby daarbij hard zijn neus tegen de kilte en de bekrompen mores van zijn omgeving. Vidal vonkt kort aan het begin van de film als de priester-directeur van een katholieke jongensschool, die Igby met kennelijk genoegen van zijn instituut verwijdert. Steers kent die rijke, blanke wereld door en door. Hij is de zoon en achterkleinzoon van Congresleden; ook hij wilde niet deugen en werd van allerlei dure scholen afgegooid. Igbys ijsheks van een moeder (een prachtrol van Susan Sarandon) is ongetwijfeld geënt op Steers eigen moeder, Nina Auchincloss Steers, de halfzuster van Gore Vidal. Toen Nina in 1957 met Newton Steers trouwde was John F. Kennedy eregast en Jackie Kennedy, stiefzusje van Nina en Gore, matron of honor. In dat pantheon is Vidal in zijn element, ook als acteur.
Vanaf de late jaren veertig werkte Vidal in New York voor The Philco Television Playhouse en Studio One, die wekelijks live een toneelstuk op televisie brachten. Het was altijd haastwerk; in vijf jaar schreef Vidal enkele tientallen stukken en leerde in de live-uitzendingen het nodige over acteren, regie en improvisatie. Enkele van de betere stukken vonden hun weg naar Hollywood, waar Vidal contract writer werd bij MGM. Hij schreef scripts en bewerkte zijn eigen toneelwerk voor uiteenlopende films als I Accuse!, The Left-handed Gun, Visit to a Small Planet, Suddenly, Last Summer en Ben Hur.
Het waren de McCarthy-jaren. Elk toneelstuk en elk scenario werd nauwkeurig gescreend «op elke ketterij, van helderrood tot roze, en helemaal op dat zo mogelijk nog sinisterder kwaad, homoseksualiteit». Vidal ontpopte zich tot een meester van de subtekst, die zowel politiek als seksueel gemotiveerd was. Visit to a Small Planet bijvoorbeeld, een komedie waar later Mork & Mindy uit zou voortkomen, was een bittere satire op Amerikaans imperialisme en Amerikaanse oorlogszucht, maar volgens Vidal was dat in 1957 nog zon avant-gardeidee dat de recensenten het niet eens opmerkten. En omdat het een komedie was, kwam de schrijver ermee weg.
Fameus is ook de anekdote over Ben Hur. Vidal overtuigde regisseur William Wyler ervan dat de scènes tussen Ben Hur en zijn jeugdvriend Messala (Stephen Boyd) alleen zouden werken als Boyd ze een homoseksuele lading zou geven. Heston, mannetjesputter, fatsoensrakker, mocht van niks weten «For Gods sake, dont tell Chuck!» had Wyler gezegd en hij beklaagde zich later openlijk over de streek die hem was geleverd.
Als acteur is Vidal een laatbloeier, en dat is jammer, want het is een plezier om hem te zien spelen. Op het witte doek is hij evenzeer de polemist die hij op papier is; hij heeft een fijne neus voor rollen waarin hij zijn vileine, sardonische, bijna rancuneuze verhouding tot de grote instituten en iconen van zijn vaderland tot uiting kan brengen. Zijn beste rol is die van senator Brickley Paiste in de politieke satire Bob Roberts (Tim Robbins, 1992), waarin hij het verval van de politieke zeden, in de vorm van de opkomst van een populistische countryzanger, met distantie en scherpe ironie becommentarieert. Hij is ook sterk als directeur van een ruimtevaartinstituut in Gatacca (Andrew Niccol, 1997), een onderschatte film over de toekomst van genetische manipulatie. Dezer dagen speelt hij met Liam Neeson in de verfilming van het leven van Alfred Kinsey ook al zon horzel voor het establishment.