
Op een tv heeft het publiek het verhaal gevolgd van een voorbije liefde, afgebroken door Simone – niet omdat ze niet hield van de man in kwestie, maar omdat ze zich beperkt voelde in haar ambities. Van ongemakkelijk dichtbij worden de toeschouwers getuige gemaakt van haar zelfverkozen alleen zijn.
Simone is een hedendaagse Simone de Beauvoir, zeggen de maaksters. De filosofe spreekt een jonge generatie aan, blijkbaar, die zich kan vinden in haar problematisering van rolpatronen. Die zijn in de voorstelling meer van algemeen relationele aard dan genderbepaald. Wie De Beauvoirs sleutelroman De mandarijnen (1954) heeft gelezen, ziet dat er voor deze hedendaagse vertelling nogal een omkering heeft moeten plaatsvinden. In de roman zijn het toch echt de vrouwen die opzij gezet worden in de naam der literatuur, politiek en vrijheid, niet de mannen.
De mandarijnen speelt in naoorlogs Parijs, waar een groep linkse intellectuelen, aan elkaar verbonden door het verzet, opnieuw haar plaats moet bepalen. De eensgezindheid van de verzetsperiode is verdwenen: de een wil rustig literatuur schrijven, de ander duldt geen poëzie na Auschwitz en verkiest de politiek. Bovendien worden ze het niet eens over wat er met de arbeidersklasse moet gebeuren: de een roept socialisme, de ander staart zich blind op communistisch Rusland.
Het dikke boek is qua taal verbazingwekkend actueel gebleven; het leest als een ideeënrijke soap – veel theatrale dialogen en hapklare visies. Een van de twee vertelperspectieven is dat van de schrijver Henri Perron (die gebaseerd zou zijn op Albert Camus). Hij is hoofdredacteur van het verzetsblad L’Espoir, maar zijn hart ligt bij het schrijven van fictie. Ondanks aandringen van zijn mentor, de fanatieke socialist Dubreuilh (in wie we Sartre kunnen herkennen), weigert Perron politiek kleur te bekennen met de krant. Hij voelt zich, als veel van zijn vrienden, verloren in het nog nasmeulende Europa, weet niet meer goed wie hij is. Weinig bevorderlijk is zijn versteende relatie met Paula, die een veelbelovende zangcarrière voor hem heeft opgegeven en zich als een zeester aan hem vastklampt, terwijl Perron het eigenlijk wel gehad heeft met haar.
De passages in de derde persoon over Perron wisselen af met het meanderende eerste-persoonsperspectief van de vrouw van Dubreuilh, Anne (De Beauvoir zelf, inderdaad). Ze is psychoanalytica, zwaar op de hand en even naarstig op zoek naar iets wat nog zin heeft. Haar toon schippert tussen hardcore existentialistisch – zucht en steun, als je jezelf vragen begint te stellen blijft niets overeind – en melancholisch verwonderd – al dat papier, al die uren! zo leeg en zo vol, zo verrukkelijk verantwoord, zo onzinnig verloren. Anne speelt het Zijn en het Niet voortdurend tegen elkaar uit.
Waar Perron, versterkt door de meer feitelijke verteltrant, vastberadenheid toont, weet Anne zich vaak verlamd door een overactief inlevingsvermogen. Ze interpreteert andermans gevoelens en bedoelingen. Via haar krijgen we een diepgaander beeld van de andere personages: haar monomane echtgenoot Dubreuilh, haar bitchy dochter Nadine, haar getikte vriendin Paula. Die goed ontwikkelde empathie dient Anne waar ze haar nodig heeft; in een grootse waanzinscène – zo uit Jane Eyre gegrepen – staat ze de doorgedraaide Paula bij, die eindelijk verlaten is door Perron. Anne is sterk en verstandig, maar later in het boek zien we Paula’s maniakale liefdesverdriet, en de valse veronderstellingen die daaraan ten grondslag liggen, gespiegeld in die van Anne als ze aan de kant gezet wordt door haar trans-Atlantische minnaar Lewis (naar de Amerikaanse schrijver Nelson Algren met wie De Beauvoir jarenlang correspondeerde). In die hele relatie laat ze zich overigens steeds uit het lood slaan door wat híj misschien niet allemaal denkt en voelt, en door het vastgeroeste idee dat haar man in Parijs, Dubreuilh, eigenlijk niet zonder haar kan.
We zien vrouwen bijna ten onder gaan aan starre aannames – de vanzelfsprekende vrije liefde, waarover nergens expliciet wordt getheoretiseerd, blijkt daar één van. Maar ook Perron, Dubreuilh en hun maten bijten zich vast in idealen die ze niet altijd kunnen handhaven. De Beauvoir zet dit lijdende clubje intellectuelen in om de noodzaak én de onvolkomenheid van theorieën te tonen, de potentie ervan, het gevaar, maar zeker ook de impotentie.
De manier waarop Anne, Paula, Nadine en andere vrouwen geportretteerd worden illustreert dat De Beauvoir de roman in de eerste plaats ziet als een plek voor realisme, niet voor idealisme of pamflettisme. De mandarijnen verhoudt zich tot De Beauvoirs feministische standaardwerk De tweede sekse, dat zes jaar eerder verscheen, als een diepgaande en tamelijk nietsontziende verkenning van hoe vrouwen zich, hun nieuw verworven idealen ten spijt, ook zélf ondergeschikt maakten. Tot de laatste bladzijde wankelt Anne’s zelfverzekerdheid, over haar positie als vrouw, maar ook als mens. We zien haar krabbelend een heel teer evenwicht bereiken. Een hedendaagse Simone zou dat wellicht moeilijk kunnen aanzien.
The Mandarins, Harper Perennial, 752 blz., € 16,99 (de Nederlandse vertaling van Greetje van den Bergh, De mandarijnen, kwam begin jaren zeventig uit bij uitgeverij Agathon, en is tweedehands verkrijgbaar)
Beeld: (1) Simone de Beauvoir (rechts), Nelson Algren en Olga Bost in 1949 (Rue des Archives / HH).