
De toekomst van de Italiaanse keuken was in gevaar, zo berichtten kranten wereldwijd aan het begin van 1931. ‘Italians down spaghetti!’, schreef de Chicago Tribune, ‘Italië zonder macaroni?’ kopte het Algemeen Handelsblad. In reactie op het Manifest van de futuristische keuken, dat op 30 december in de Turijnse Gazetta del Popolo was verschenen, beschuldigden de Italiaanse macaronifabrikanten de schrijvers van het manifest van antinationalisme.
Een maand later drukte het Handelsblad dat manifest vrijwel integraal af, de tekst was volgens de krant namelijk ‘iets zoo buitenissigs en tegelijk zoo geestig’. Zo citeerde het met zichtbare instemming: ‘Wellicht varen de Engelschen wel bij hun stokvisch en roastbeef, de Nederlanders (hoort landgenooten!) bij hun met kaas gekookte vleeschgerechten, de Duitsschers bij hun zuurkool met worst, doch zeker dient de Italiaansche maccaroni-eterij tot niets.’ En even verder: ‘De pasta verbindt met zijn wormvormige draden de Italianen der twintigste eeuw aan het langzame spinrokken van Penelope of aan de voorhistorische sufdommelende zeilscheepjes op zoek naar een voortstuwend briesje.’
Initiatiefnemer van deze tirade was Filippo Marinetti, dichter, jurist, journalist en schrijver van veel van de sinds 1909 gepubliceerde futuristische manifesten. Iemand die wist hoe hij aandacht kon krijgen. In eerste instantie gingen de kranten ervan uit dat Marinetti met zijn revolutionaire uitspraken partij koos voor Mussolini, de fascistische politicus met wie de dichter al sinds 1918 op en af samenwerkte. Vanwege het dreigende graantekort had Il Duce de Italianen opgeroepen meer rijst te eten, een gewas dat wél voldoende op Italiaanse bodem groeide.
Maar al in de krant van januari 1931 vermoedde het Algemeen Handelsblad een diepere motivatie, iets ‘veel belangrijkers en grooters’: ‘Hij vecht hier tegen den ouden sleurgeest, tegen het starre conservatisme van zijn volk, die er toe geleid hebben dat de Italianen op menig gebied een eeuw bij de rest van Europa achter zijn.’
Toch hadden weinigen gerekend op de volgende stap: op 8 maart 1931 opende in Turijn La Taverna Santopalato. In deze herberg van het heilige gehemelte bereidde men enkel experimentele, futuristische gerechten, het moest daarmee een ‘doorn in het oog van de pastapartizanen’ worden, aldus een Italiaanse krant. Fillia, de naam waaronder Luigi Colombo als kunstenaar opereerde, stelde dat het restaurant een artistieke, creatieve en stimulerende ontmoetingsruimte moest worden voor de culinaire futuristische theorieën. Servetten waren van aluminium, geluid en geur vormden onderdeel van het menu. Een van de specialiteiten was de ‘carneplastico’, een vleessculptuur in de vorm van een fallus, bestaand uit een rechtop staand stuk opgerold kalfsvlees gevuld met elf soorten groentes – symbool van de Italiaanse regio’s –, overgoten met honing en ondersteund door een ring van worsten en enkele ballen van kipgehakt.
Het doel was niet alleen een stimulans van de Italiaanse rijstproductie, er moest nieuw eten komen. Al in 1910 had Marinetti een eerste futuristisch diner georganiseerd in Triëst, en in 1913 had een Franse kok al een manifest van de futuristische keuken uitgebracht. De mogelijkheden van nieuwe technologieën moesten tot radicaal nieuwe gerechten en combinaties leiden, niet alleen puur gericht op de tong. Er was geen bestek, ter bevordering van het tactiel genot. Een lavendelparfum moest de smerige lucht van kokende aardappels vervangen, en vooral moesten de artistieke mogelijkheden verkend worden. ‘We moeten vechten tegen poelen van saus, ongeordende hopen voedsel, en vooral tegen flubberige, anti-viriele pasta.’
Waren de ideeën van Marinetti en zijn vrienden werkelijk vooral gericht op de radicale artistieke vernieuwing, en was de samenwerking met de fascisten daar slechts een kruiwagen voor? Of zijn de ultra-nationalistische, misogyne, racistische en gewelddadige uitingen met de kennis van nu toch wat ongemakkelijk? Meerdere Nederlandse kunstmusea besteden nu en de komende tijd aandacht aan de futuristen. In aanloop naar de tentoonstelling Futurisme en Europa: De esthetiek van een nieuwe wereld die voor 2023 is gepland, toont het Kröller-Müller Museum de eigen collectie futuristische kunst. Rijksmuseum Twenthe opent half februari een tentoonstelling over Marinetti en het futurisme, directeur Arnoud Odding karakteriseert het futurisme als een ‘vat vol tegenstrijdigheden’, fluïde en ambivalent.
Marinetti (1876-1944) was volgens zichzelf de modernste man van Italië, en de cafeïne van Europa. Hij groeide op in Alexandrië, zijn vader was advocaat, zijn moeder docent literatuurgeschiedenis. Na een baccalaureaat in Parijs gaf hij zijn rechtenstudie in Italië op om vanuit Parijs te gaan schrijven. Hij werd symbolistisch dichter, richtte in 1905 het tijdschrift Poesia op, maar zou vooral van begin tot eind de drijvende energie achter de futuristische beweging zijn. In The Shock of the New, het boek bij de gelijknamige bbc-serie uit 1980, omschreef kunsthistoricus Robert Hughes Marinetti als ‘the first international agent-provocateur in modern art’: de dichter wist moderne kunst op zo’n manier te verpakken dat die op een ongekende manier, en met een razende snelheid, de wereld wist te veroveren.
In januari 1909 publiceerde Marinetti het manifest van het futurisme in Italië, op 20 februari verscheen het op de voorpagina van Le Figaro. Een statement waarin hij snelheid tot hoogste schoonheid verklaarde: ‘Een raceauto aan de achterkant versierd met grote uitlaatpijpen, als slangen met een explosieve adem… Zo’n brullende auto, die als hij rijdt op een machinegeweer lijkt, is mooier dan de Nikè van Samothrake.’ Het bestaande Italië, inclusief het culturele erfgoed, bestempelde Marinetti als verleden tijd: ‘Italië is te lang één grote brocantemarkt geweest. Musea zijn publieke slaapzalen waar je voor eeuwig bij elkaar rust, naast wezens die je verafschuwt of helemaal niet kent.’
Het was een lofzang op snelheid en technologie, maar, zoals Hughes al zei, het was de verpakking die de boodschap zo goed deed rouleren. In plaats van eerst kunstwerken te maken en daarop een criticus een stempel te laten plakken, zoals bij de eerdere moderne stromingen was gebeurd, kozen de kunstenaars zelf de woorden, nog voor er een kunstwerk te zien was. De manifesten werden aan iedereen uitgedeeld, als reclame. Kunst moest uit de musea naar de straat, naar het leven. Het pamflet had, volgens kunstenaar Carlo Carrà, ‘onder de grijze hemel van ons land het effect van een stroomschok’. Alleen in de eerste paar jaar zouden de futuristen zo’n dertig manifesten publiceren.

Umberto Boccioni mocht zich ontfermen over de beeldende kunst. In Nederland is de kunstenaar vooral bekend vanwege het beeld van de bombastisch voortmarcherende mens uit 1913 waar het Kröller-Müller Museum een exemplaar van heeft, een beeld dat trouwens ook prijkt op het Italiaanse muntje van twintig eurocent. Daarnaast maakte Boccioni wervelende, kolkende kubistisch-futuristische schilderijen. In zijn tijd was Boccioni vooral berucht vanwege zijn opvliegende karakter. Hij overleed in 1916 na een val van zijn paard, als soldaat.
Zijn manifest voor de futuristische schilders uit 1910 maakt duidelijk waarom de futuristische schilders in stijl vaak zo verschilden, maar zich vaak wel aan de grondprincipes hielden. Zo pleitte Boccioni ervoor het weergeven van de dynamische sensatie centraal te stellen in de schilderkunst. Dat was het beeld dat na een beweging op het netvlies achterblijft – denk aan de Vlucht der zwaluwen van Giacomo Balla, waarop alle facetten van de vliegbeweging van een zwaluw zijn weergegeven.
Boccioni keerde zich ook tegen de traditionele compositie van het schilderij: voorwerpen en mensen moesten niet vóór de kijker staan, de kijker hoorde midden in het schilderij. Ondanks het platte doek moest je je als toeschouwer in de beweging bevinden, en ‘alle op de draad versleten onderwerpen moeten wegvagen, om ons wervelende leven van staal, trots, koorts en snelheid tot uitdrukking te brengen’.
Een opvallend laatste punt, bij al die beweging en vrijheid, was dat het naakt geen onderwerp meer kon zijn voor de schilderkunst. Dat was te wijten aan de eerdere generaties, aan ‘de schilders, die, geobsedeerd door de behoefte om te pronken met het lichaam van hun maîtresses, de salons hebben veranderd in verkoopbeurzen voor rottende hammen’. De futuristen eisten daarom een totaalverbod op het naakt in de schilderkunst voor een periode van tien jaar.
Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog moest Marinetti de futuristische beweging nieuw leven inblazen. Meerdere futuristen hadden, na de oorlog te hebben verwelkomd, het geweld niet overleefd, anderen waren een eigen weg ingegaan. Onverstoorbaar begon Marinetti in 1917 een politieke futuristische partij. In 1919 richtte Mussolini de fascistische partij op, waarbij delen van het partijprogramma één op één van de futuristen kwamen, Marinetti stond op de tweede plek van de kieslijst. Na een verkiezingsnederlaag in 1920 en een meningsverschil over de koers stapten de futuristen op. In 1924 verklaarde Marinetti dat de futuristen niet langer politiek actief zouden zijn, en daarmee was de vriendschap met Mussolini voorlopig hersteld.
Marinetti richtte zich vervolgens op de ‘Aeropittura’, de schilderkunst van de luchtvaart. De dichter was inmiddels aangesteld aan de Accademia d’Italia en kon zo de investering van het fascistische regime in de luchtvaart een culturele ondersteuning geven. In zijn manifest hierover spoorde Marinetti de kunstenaars aan het ‘enorme visuele en voelbare drama van het vliegen’ in hun schilderijen te tonen. Met succes: vijf jaar lang maakten kunstenaars duizelingwekkende schilderijen van het uitzicht vanuit het vliegtuig naar beneden – met spiraalvormige wervelingen en torenflats van bovenaf gezien, en van beneden naar boven. De overgang naar oorlogskunst, later in de jaren dertig, verliep naadloos.
Met de opkomst van Hitler en het grimmiger klimaat verdween de interesse in de futuristische kunst. Marinetti veroordeelde in 1938 de Italiaanse rassenwetten en verzachtte zijn stellingen over vrouwen. Toch bleef hij tot aan zijn dood het oorlogsgeweld bejubelen, zelfs na zijn deelname aan de Ethiopisch-Italiaanse oorlog. Zo schreef hij: ‘De oorlog is mooi omdat hij het geweervuur, de kanonnen, de pauzes in het vuur, de parfums en de geuren van verrotting verenigt in een symfonie.’ In 1943 keerde hij ziek terug van het front, hij overleed in december 1944.
De Taverna Santapalato was al sinds 1940 gesloten bij gebrek aan grondstoffen. Het Futuristische kookboek, dat Marinetti samen met Fillià in 1932 uitbracht, is met de recepten voor een tennisracket (van kalfsfilet), groene rijst (met pistache en spinazie) en verrassingsbananen (gevuld met kippenvlees) nog altijd te krijgen. Het is nog steeds verrassend modern.
De futuristische collectie, tot 9 januari in het Kröller-Müller Museum in Otterlo. Marinetti en het futurisme: Manifest voor een nieuwe wereld, vanaf 13 februari in Rijksmuseum Twenthe in Enschede