Hoe een verkalkt, in zijn dramatische geschiedenis en politieke pretenties verstrikt politiek systeem als dat van de Sovjet-Unie op de valreep een zo fatsoenlijke politicus als Michail Sergejevitsj Gorbatsjov kon produceren – het lijkt een wonder. De monumentale biografie van William Taubman – voor zijn eerdere boek over Nikita Chroesjtsjov bekroond met de Pulitzer-prijs – lost het raadsel niet op. Wel documenteert Taubman, met een grondigheid en details die eerder niet beschikbaar waren, uitvoerig de menselijkheid en goedwillendheid waarmee Gorbatsjov tussen 1985 en 1991 aan het hoofd van de Sovjet-Unie probeerde zijn land te sturen in de richting van meer democratie en een beter functionerende economie. ‘Een tragische held’, noemt de biograaf hem.
Het verhaal leest als een tragikomedie: de ussr die Gorbatsjov in betere banen wilde leiden, bleek eigenlijk niet meer hervormbaar, al bleef de leider tot het bittere einde in zijn streven geloven, af en toe brieven van Lenin lezend om inspiratie op te doen. De waardering voor Gorbatsjov als de man die de Koude Oorlog beëindigde en Oost-Europa de vrijheid teruggaf, is achteraf bijna uitsluitend een westerse aangelegenheid. Behalve bij de intelligentsia, die plotseling alle tot dan verboden boeken mocht lezen, geldt hij onder Russen nu voornamelijk als de man die zijn land naar de donder heeft geholpen – economisch en in termen van internationaal aanzien.

Gorbatsjov werd in 1931 geboren in een dorp bij Stavropol, in het noorden van de Kaukasus, als kind van kolchoze-boeren. Hij behoort tot de laatste generatie Russische politici die de angst, willekeur en chaos van Stalins bewind in de jaren dertig en veertig nog aan den lijve heeft ervaren. Op zijn dertiende al hielp Gorbatsjov mee met het binnenhalen van de oogst. Dit keurige sovjetjongetje deed erg zijn best in de jeugdbeweging Komsomol en mocht in 1950 rechten gaan studeren – aan de Moskouse Staatsuniversiteit (MGOe) nog wel.
In Moskou leerde hij zijn vrouw, Raïssa Titarenko, kennen, die tot haar dood in 1999 niet van zijn zijde is geweken. Aan de MGOe had Gorbatsjov ook contact met de student Zdenek Mlynar, een jonge Tsjechoslowaakse communist die later een prominente rol zou spelen in de Praagse lente, de met sovjettanks onderdrukte poging tot ‘socialisme met een menselijk gezicht’, en nog later een prominent dissident van de beweging Charta 77 werd. Taubman suggereert dat Gorbatsjov zijn later gebleken kritische instelling tegenover de sovjetstructuur bij Mlynar heeft opgedaan, maar concrete aanwijzingen daarvoor ontbreken.
Een nonconformist was Gorbatsjov zeker niet in deze tijd, toen Stalin het ene schijnproces na de andere zuiveringsgolf organiseerde. In 1952 werd hij lid van de partij – ook geen aanwijzing voor oppositionele gezindheid. Een jaar later liep hij met honderdduizenden andere wenende sovjetburgers langs de baar van Stalin. Het was een moment tussen de vrees voor het onbekende, en hoop dat mensen van goede wil voortaan in de Sovjet-Unie onder menswaardige omstandigheden het socialisme konden opbouwen. Dit naïeve geloof, in de beste communistische traditie, en de ermee verbonden trouwhartigheid en het gebrek aan cynisme, zouden Gorbatsjov nooit meer verlaten.
In 1955 keerde hij terug naar Stavropol en maakte carrière binnen de communistische partij die in de Sovjet-Unie alles bestuurde. In zijn ressort lag het plaatsje Mineralnije Vodi, een om zijn heilzame bronnen bekend kuuroord waar de hoge heren van het Politburo uit Moskou regelmatig verpoosden. Zij dienden door de plaatselijke kaders te worden begroet en aangenaam onderhouden. Op die manier leerde Gorbatsjov prominenten kennen, waaronder Joeri Andropov, lid van het Politburo en sinds 1967 hoofd van de staatsveiligheidsdienst kgb. Andropov nam Gorbatsjov onder zijn hoede en zorgde ervoor dat Gorbatsjov in 1970 eerste partijsecretaris, oftewel machtigste man werd in de Stavropolski Kraj, een van de twintig administratieve eenheden waarin Rusland is opgedeeld. In 1978 werd hij naar Moskou geroepen en belast met het toezicht op de disfunctionele sovjetlandbouw.
Zijn partijcarrière bleek onstuitbaar: in 1980 trad hij toe tot het Politburo, het hoogste college in de sovjetstaat. Met 49 jaar was Gorbatsjov verreweg de jongste in dit gezelschap, geleid door de tot seniliteit vervallen Leonid Brezjnjev, die in 1982 overleed.
In zijn dikke maar uiterst leesbare en af en toe zelfs spannende biografie heeft Taubman uit tot op heden on-aangeboorde bronnen een lawine van feiten boven water getild. Maar in de interpretatie is hij zeer voorzichtig. In hoeverre was Gorbatsjov een representant van de machtige kgb? Waren wellicht ook de latere strategieën van perestrojka en glasnost bedacht binnen die kgb? Taubman, die inzage heeft gehad in de notulen van het Politburo in deze jaren, onderschat voor mijn gevoel de betekenis van Andropov, die in 1982 Brezjnjev opvolgde maar na een jaar overleed. Anders dan Taubman schrijft, behelsde Andropovs lijn niet alleen verscherping van de repressie, en was er in 1983 wel degelijk een eerste aanzet tot glasnost, de eerlijker benadering van de sovjetwerkelijkheid die later Gorbatsjovs handelsmerk zou worden.
Na een jaar partijleiderschap van nog een zieltogende grijsaard, Konstantin Tsjernjenko, werd Gorbatsjov in 1985 zelf tot het hoogste ambt, secretaris-generaal van de partij, geroepen. Er was, na de gerontocratie van de voorgaande jaren, misschien niet veel nodig om een dynamische indruk te maken, en dat lukte de apparatsjik uit Stavropol dan ook uitstekend: hij begaf zich onder de mensen, hanteerde minder houterig partijjargon. Hij kondigde perestrojka af – een vaag plan voor de ‘verbouwing’ van de sovjetstructuur, en hield daarover eindeloze redevoeringen, die door de bevolking met gepaste desinteresse werden begroet.
Het grootste deel van deze biografie is gewijd aan Gorbatsjovs jaren als partijleider en later president van de Sovjet-Unie. Het is een treurige geschiedenis, van verheven bedoelingen en bureaucratische tegenwerking, van teleurgestelde verwachtingen en regelrecht verraad binnen de sovjettop, die Taubman vrijwel van dag tot dag weet te reconstrueren.
Bepaald larmoyant was het eind, in 1991. Eerst leek Gorbatsjov te worden afgezet door een amateuristisch opgezette coup van reactionaire elementen uit het sovjetestablishment. Taubman ontzenuwt geruchten dat Gorbatsjov, die in de voorgaande maanden steeds meer concessies had gedaan aan de ‘rechtse’ krachten binnen de elite, zelf betrokken was bij de organisatie van deze staatsgreep. Eenmaal terug op zijn post begreep Gorbatsjov maandenlang niet dat ondanks de mislukking van de coup zijn politieke einde toch gekomen was. Onder leiding van de door Gorbatsjov verachte alcoholistische opportunist Boris Jeltsin, die grote populariteit had verworven bij het verzet tegen de coup, werd hij alsnog afgezet.
Michail en Raïssa zagen zichzelf, schrijft Taubman, als ‘kinderen van het Twintigste partijcongres’ van 1956, waarop toenmalig partijleider Chroesjtsjov Stalins bewind aan de kaak had gesteld en er ook plannen waren om de topzware centraal geleide planeconomie zachtjesaan te hervormen. Sedertdien was uit vrees voor machtsverlies van de partijtop echter alles wat naar hervorming zweemde decennialang bevroren. De structuur liet zich na 1985 niet meer in beweging zetten – niet met mooie toespraken en niet met voorzichtige aanzetten tot democratie. Van daadwerkelijke economische hervormingen was trouwens ook onder Gorbatsjov nauwelijks sprake, door bureaucratische tegenwerking en vanwege de vermoedelijk juiste vrees dat de introductie van marktelementen zou uitlopen op een economische crash. De economische politiek wordt door Taubman wat weinig belicht.
Bij alle tegenwerking thuis was het niet verwonderlijk dat partijleider Gorbatsjov zijn levenslust vooral ontleende aan zijn prestige in het buitenland, waar hij werd onthaald als een visionair en vaak juichende menigten langs de weg stonden. Dat sloot niet uit dat hem in het Westen een diplomatieke loer gedraaid werd. In ruil voor zijn instemming met de hereniging van Duitsland werd Gorbatsjov beloofd dat de Navo niet verder oostwaarts zou worden uitgebreid. VS-president Bush sr. had achteraf geen boodschap aan deze mondelinge belofte.
Gorbatsjov heeft grote verdiensten voor Rusland, al wordt hij daar weinig geprezen. Vooral dankzij hem ontsnapte Rusland aan de alles verstikkende repressie en doodsheid die er zo lang hadden geheerst. Burgers mochten vrij reizen, alles lezen en in het openbaar over van alles spreken, zonder steeds over hun schouder te hoeven kijken. Bovenal moet Gorbatsjov misschien worden geloofd voor wat hij niet heeft gedaan, ofschoon hij af en toe geaarzeld heeft en er middelen toe had. Hij heeft niet voor een restauratie door geweld gekozen, zoals de Chinese kameraden in 1989 op hun Tiananmenplein. En hij heeft de ‘bondgenoten’ in Oost-Europa laten gaan, toen deze – tot Gorbatsjovs naïeve verrassing – in 1989 niet langer geïnteresseerd bleken in nauwe samenwerking met Rusland en het socialisme. Volgens Taubman koesterde hij de verwachting dat het Westen, in het bijzonder de VS, de Sovjet-Unie voor haar coöperatieve houding zou belonen met economische steun en kredieten, in de stijl van het naoorlogse Marshallplan in West-Europa. Die bleven uit.
Onder president Vladimir Poetin worden de verworvenheden uit de jaren van perestrojka en glasnost nu geleidelijk teruggedraaid – met een agressieve benadering van het Westen, grenzen aan de vrijheid van pers en cultuur, recentralisatie en corruptie die particulier initiatief in de economie smoren. Je zou hopen dat er in Rusland gauw weer zo’n in-fatsoenlijke, haast saaie leidersfiguur als Gorbatsjov opstaat. Helaas zijn wonderen zeldzaam.