Edgar Degas, Dans un café ookwel L'absinthe, 1875 - 1876. Olie op doek, 92 x 68,5 cm © Patrice Schmidt / Musée d’Orsay, Dist. RMN-Grand Palais

Het moet aan het eind van een gemoedelijke donderdagavond zijn geweest aan de Boulevard des Batignolles, rond 1866, thuis bij het echtpaar Manet. Suzanne Manet-Leenhoff speelde piano, Édouard Manet buikte uit op de bank en Edgar Degas schetste. Waarschijnlijk zaten er anderen bij, kunstenaars en schrijvers, zoals iedere donderdagavond bij de Manets. Degas werkte de tekening uit tot een schilderij. Daarop zag je mevrouw Manet achter de piano, en profil, en haar man ontspannen erachter. Die heeft een knie half opgetrokken, rechterhand onder zijn rossige baard, linkerhand in zijn broekzak, zijn gedachten ver weg.

Welke emoties het gezicht van de Nederlandse pianiste op het schilderij toonde is niet meer te zeggen. Nadat Degas zijn voltooide doek aan Manet had gegeven, sneed hij het werk namelijk verticaal in tweeën, precies naast de oren van Suzanne. Het gezicht dat Degas haar had toebedeeld kwam duidelijk niet overeen met wat Manet dagelijks voor zich zag. Degas was op zijn beurt geraakt door het radicale gebaar van Manet. Hij nam het gehavende doek mee naar huis en stuurde als antwoord een stilleven terug dat Manet eerder aan Degas cadeau had gedaan: een schilderij van een schaaltje walnoten. Daarmee was de kous nog niet af: Manet liet nog even zien hoe het wél moest. Hij schilderde zijn vrouw achter de piano, in het zwart, geconcentreerd op de bladmuziek en zonder naar de toetsen te kijken, jong, fris en knap.

De komende maanden zijn deze tastbare bewijzen van de botsing tussen de twee kunstenaars samen met andersoortige overlappingen van hun leven en werk te zien in Parijs in de tentoonstelling Manet/Degas. Het Musée d’Orsay toont 92 schilderijen en 55 tekeningen en pastels van Degas en Manet naast elkaar, van bruikleengevers van over de hele wereld. Later is de tentoonstelling te zien in New York.

Het is een treffen van giganten, van misschien wel de allergrootsten. Het zien van Manets Olympia blijft een ervaring waar ze in de negentiende eeuw de term ‘subliem’ voor gebruikten. Dat zij daar zit, zo trots, naakt, stralend en zichtbaar opgebouwd uit verf blijft een wonder. Manet stelt zelden teleur, zelfs een citroen of een stuk ham weet hij monumentale grootsheid mee te geven door zijn gebruik van wit, zwart, de noodzakelijke kleur, maar vooral: verf. Degas is minder uitgelaten, wikt en weegt in kleur en compositie, en vond uiteindelijk, na de vroege dood van Manet, zijn vorm in pasteltekeningen − een aantal daarvan is te zien in de tentoonstelling Pastels, ook in d’Orsay. Maar hier, tegenover Manet, ontpopt Degas zich om te beginnen als de man van de kleuren en perspectieven.

Édouard Manet, Emile Zola, 1868. Olie op doek, 146 x 114 cm; © Patrice Schmidt / RMN-Grand Palais (Musée d’Orsay)
Edgar Degas, L’amateur, 1866. Olie op doek, 53 x 40 cm © The Metropolitan Museum of Art

Biografisch is er duidelijk overlap: Degas was maar twee jaar jonger dan Manet, de kunstenaars waren beiden in Parijs geboren, in hetzelfde milieu, ze werden geacht rechten te studeren, gingen allebei in de leer bij klassiek geschoolde kunstenaars en zouden elkaar vanwege een overlappende vrienden- en werkkring vaak treffen. Maar hoe? In 1988 werd er in de catalogus van de grote Degas-tentoonstelling in Parijs en New York zelfs geopperd dat een band tussen Manet en Degas berustte op vage bronnen. Postume verhalen waren de belangrijkste bron, en nu is dat niet anders. De kunstenaars zouden elkaar voor het eerst hebben ontmoet in het Louvre, in 1862, waar ze allebei een portret van de Infanta Margarita door Diego Velázquez kopieerden, beiden voor een ets. Omdat Degas direct op het koper zou hebben gewerkt, zou Manet de schuchtere jongen openlijk hebben bespot om zoveel bravoure. Op zijn beurt zou Degas tientallen portretten van Manet tekenen en schilderen, maar bestaat er geen enkel portret van Degas door Manet.

Daarbij komt dat tijdgenoten en kunsthistorici hun persoonlijkheden ver uit elkaar vonden liggen. In zijn monografie noemde Georges Bataille Manet in 1955 een ‘homme du monde’, al was het wel een praatjesmaker. Een praatjesmaker die snel schilderde, het ging erom zo snel mogelijk weer te geven wat hij zag. Een rokkenjager bovendien, hij overleed nota bene aan syfilis op zijn 51ste. Degas was volgens Bataille een tegenpool: moeilijk toegankelijk, iemand die nauwelijks praat, niets bijzonders meemaakt, en hij bleef zijn hele leven vrijgezel. Paul Valéry zou zijn personage Monsieur Teste direct naar Degas hebben gemodelleerd.

Waarom dan deze tentoonstelling, deze gulle greep uit vooral Amerikaanse en Franse collecties? Het belangrijkste doel is volgens de conservatoren een groter begrip van het werk en de kunstenaars door vanuit de een naar de ander te kijken. Het traditionele vergelijken van twee kunstwerken dus, academisch onderbouwd door Heinrich Wölfflin in zijn Kunstgeschichtliche Grundbegriffe in 1915, dat met het gebruik van twee diaprojectoren (of iets wat daarop leek) naast elkaar, ook de praktijk in het kunstgeschiedenisonderwijs heeft bepaald.

Een uiterst klassieke tentoonstelling dus, in maar liefst veertien thematische hoofdstukken. De schijnwerper op Laure, de zwarte bediende op Manets Olympia, die hier in 2019, bij de tentoonstelling Le modèle noir, voor het eerst werd benoemd, is nu dus weer gedoofd. Ook andere invalshoeken worden niet verkend en dat maakt de tentoonstelling qua opzet wat braaf, misschien stoffig. Thema’s als ‘Op de paardenraces’ en ‘Parisiennes’ behandelen precies wat er staat, en zelfs bij Degas’ Intérieur, dat ook wel Le viol (de verkrachting) werd genoemd omdat er een vrouw in een gescheurde onderjurk in een slecht verlichte slaapkamer zit, in elkaar gedoken vanwege de dreiging van de boos kijkende man in de deuropening, is de benadering hier puur kunsthistorisch. ‘Degas noemde het zijn genreschilderij’, aldus de toelichting. Alledaagse routine.

Het nachtleven in de cafés en cabarets is voor beiden een geliefde inspiratiebron

Een direct verband met maatschappelijke ontwikkelingen mag de bezoeker dus zelf oproepen. De kunst is, in hoeveelheid en in kwaliteit, overweldigend. Bovendien eindigt de dialoog in een verrassing die duidelijk maakt dat er tussen de kunstenaars als persoon toch meer speelde dan bonje over het uiterlijk van mevrouw Manet.

Edouard Manet, Madame Manet au piano, 1868. Olie op doek, 38,5 cm x 46,5 cm © Patrice Schmidt / Musée d’Orsay, Dist. RMN-Grand Palais
Edgar Degas, Monsieur et Madame Manet Vers ,1868-69. Olie op doek 65 x 71 cm © Kitakyushu Municipal Museum of Art

Het geraamte van de expositie bestaat dus uit de combinatie van twee soortgelijke schilderijen. Manet schilderde Émile Zola in 1868: benen over elkaar, achter zijn bureau. Zola had in 1866 in een recensie verkondigd dat Manet een van de meesters van de toekomst zou zijn, en dat Zola, als hij het geld had, al zijn doeken zou opkopen. Manet: ‘Ik ben blij en trots te zijn verdedigd door een man met uw talent. En als u wil, ik zit elke dag in het Café de Bade.’ Het portret maakte Manet uit dank voor de steun, hij toont Zola in zijn werkkamer, met Japans kamerscherm, een boek met afbeeldingen in de hand, en aan de muur een prent van de Olympia. Kijk, zegt Manet, deze man heeft smaak.

Ernaast hangt Degas’ portret dat hij vrijwel gelijktijdig schilderde van zijn jeugdvriend James Tissot: ze hadden elkaar leren kennen in het atelier van hun leermeester Louis Lamothe. Degas plaatst Tissot in zijn eigen atelier, losjes op een stoel, Tissot draagt dezelfde grijze broek als Zola, al verbeeldt Degas hem preciezer. Ook hier hangen kunstwerken op de achtergrond: een Japanse compositie, en een (kopie van een) klein portret van Frederik III door Cranach de oudere − Tissot is niet van de straat, Degas ook niet. Maar terwijl Manets Zola zich in zijn eigen wereld lijkt te bevinden, maakt Tissot in Degas’ interpretatie contact, ondanks de afstand die hij houdt tussen zitter en kijker.

Manet en Degas nemen beiden ook als kunstenaar deel aan het moderne leven in de hoofdstad van de negentiende eeuw. De paardenrennen zijn voor beide schilders aanleiding voor studies in paardenanatomie. Degas, zelf al jong van dichtbij vertrouwd met het onderwerp, toont de ruiters vlak voor vertrek, met op de achtergrond het landschap van de vooruitgang met de rokende schoorstenen. Manet is van de snelheid, hij schildert de paarden in vliegende vaart, zes jaar voordat Edward Muybridge in Californië die vaart ook in foto’s zou weten vast te leggen.

Het nachtleven, in de cafés en cabarets waar de fotocamera’s pas veel later vat op kregen, is voor beiden een geliefde inspiratiebron. De kunstenaars kwamen er samen, zoals ook al bleek uit het briefje aan Zola. Na de tweede tentoonstelling van de impressionisten − een beweging waarvan Manet zich altijd afzijdig heeft gehouden, terwijl Degas wél meedeed − troont schrijver Edmond Duranty in 1876 de deelnemende kunstenaars tot de groep van La nouvelle peinture. Was het niet opmerkelijk, citeerde hij Degas, dat een kunstenaar, een beeldhouwer tot dan toe, ‘pour femme, pour maîtresse’ iemand had met ‘een mopsneusje, kleine ogen’ van wie hij tot in al haar onvolkomenheden hield, om vervolgens een vrouw van klassieke, maar niet-bestaande schoonheid te verbeelden? Dat deden de nieuwe schilders anders, stelde Duranty.

Degas had aan de tentoonstelling deelgenomen met Dans un café − later bekend als L’absinthe, het bekende schilderij waarop een vrouw in zichzelf gekeerd achter een glas absint zit. Een vrouw van lichte zeden, zo stelt de kunstgeschiedenis. Door de extra tafel op de voorgrond suggereert Degas dat de toeschouwer aan een andere cafétafel zit: dit is echt, en wij zijn erbij. Manet zou twee jaar later hetzelfde model, actrice Ellen Andrée, laten poseren in hetzelfde café, maar nu verbeeldt de vrouw iemand anders. Wie, dat is onduidelijk, en haar nog niet brandende sigaret en blik in de verte suggereren een afspraak, een karakter. Maar nu zit de toeschouwer zelf tegenover haar.

Kunsthistoricus T.J. Clark suggereerde in 1984 dat het Manet en zijn tijdgenoten vooral om sociale klassenverschillen te doen was. Ze toonden de shifters, die geen karakter toonden, maar hun klasse. In een land waar al maanden mensen demonstreren tegen diezelfde klassenmaatschappij is het extra opmerkelijk dat aan dat aspect geen aandacht wordt gegeven.

‘Il était plus grand que nous ne pensions’, zou Degas hebben verzucht na het vroege overlijden van Manet in 1883, 51 jaar oud. Degas zonderde zich steeds verder af, en verzamelde kunst van Ingres, Delacroix maar vooral van Manet: aan het eind van zijn leven bezat hij 83 van diens werken. Degas koestert Manets werk. Hij fotografeert zichzelf in 1895 in zijn woonkamer. Op de achtergrond, aan de muur, hangt Manets stilleven van een stuk ham. En erboven, opnieuw ingelijst, hangt het door Manet verachte portret door Degas van Manet, waarop de kunstenaar onderuitgezakt luistert naar het pianospel van zijn vrouw. 

Manet/Degas, tot 23 juli in Musée d’Orsay in Parijs, en van 25 september tot 7 januari in het Metropolitan Museum of Art in New York