
Het nieuwe schilderij van Bonies, waar ik naar kijk, hangt op een hagelwitte wand: een scherpe verdeling van wit en drie spitse driehoeken van blauw en rood. Het punt waar de twee rode driehoeken elkaar ademloos raken, is bij mij op ooghoogte. Dat is zowat het horizontale midden van het ensemble. Daar, stel ik mij voor, komt mijn oog tot rustige, stille beschouwing. Vanaf dat punt heb ik ook overzicht over het wit in het ruime oppervlak. Zo te zien is er minstens evenveel wit als kleur in het schilderij. Dat is wezenlijk voor de helderheid ervan. Elke van de blauwe en rode driehoeken is door wit omgeven. In het blauwe en rode schilderij dat vorige week hier ter sprake kwam, zaten die twee kleuren in rechthoekige vormen in elkaar vast. Het was een compacte constructie. De kleuren waren zwaar om te zien. Ze hadden een stevige vorm. Maar omdat in dit schilderij zich ook overal klaterend wit verzamelde om de spitse driehoeken zijn de kleuren zo wonderlijk licht. De zorgvuldig uitgekiende manier waarop een schilderij tegen de witte muur hangt, speelt ook een rol. Op alle hoekpunten aan de achterkant zijn ronde schroefogen bevestigd die ervoor zorgen dat het schilderij gelijkelijk recht en met wat tussenruimte los aan de wand hangt. De zijkanten zijn wit. Het schilderij lijkt een loom gewicht maar zijn oppervlak is een helder scherm van scherpe kleur.
Ik zag een schilderij met een ongewoon stralende luminositeit. Het handschrift ervan was trefzeker fijn van lijn. Het leek eigenlijk of de puntige driehoeken, blauw of rood, geen vormen waren die in een contour waren gevat. Er zijn geen omtreklijnen. De begrenzing tussen kleur en wit is niet zozeer een lijn als wel alleen een ijle overgang – als water zo transparant. Het rood en het blauw van de driehoeken was zo licht als in gedichten woorden door wit op papier worden gedragen. Papier is sowieso lichter dan gespannen linnen. Op zulke gedachten kwam ik toen ik keek naar stukken poëzie van K. Schippers die ik bij een galerie aan de wand zag getoond. Het gedicht heette Zes. Op een pagina van papier was het delicaat in vorm; op een wand van vijf meter breed werd het een stevig woordbeeld. Toch voelde ik in de enkele woorden, alleen tussen komma’s, het handschrift van iemand die schrijft op de tast, om misschien iets te vinden. Met een – zo begint de observatie in het gedicht. Dan volgt twee, dan drie, dan vier, dan vijf, dan zeven. Er is geen punt daarna; er is suggestie van beweging die doorgaat. Intussen wordt het woord zes overgeslagen. Dat is het onderwerp. Het wordt, in absentia, door de andere woorden omschreven. Het is de titel van het vers en van de karige constructie. Bonies en Schippers zijn van dezelfde generatie. Mondriaan leefde nog toen ze, in 1937 en 1936, werden geboren. Beider handschrift draait zorgvuldig scherp om dingen heen, om woorden of vormen. Er is ook veel verwantschap in uitdrukking. Ik vroeg me dus af wat er zou gebeuren als je hun werk in elkaars buurt ziet.

Bonies’ schilderij is een constructie van twee gelijk brede maar ongelijk lange panelen. Ze werden samengesteld met de bovenkanten gelijk. Toen werd het paneel links in de lengte diagonaal in blauw en wit gedeeld. Maar juist die strakke scheiding wilde de schilder loodrecht in beeld krijgen. Daarom moest de constructie naar rechts worden gekanteld. Het rechtzetten, daardoor, van de spitse blauwe driehoek was de eerste stap in het schilderij zijn verloop. Het woordbeeld van de dichter begon met een – een woord dat stug ontegenzeggelijk was. Daarna zijn twee en drie eigenlijk een soort vertakkingen die in twee of drie richtingen kunnen gaan. In een boek, in de intimiteit van een pagina papier, werkt de reeks geschreven getallen als een samenvatting: van getallen vóór en na de zes.

Daar vormen de woorden trouwens een zin. Het eerste woord begint met een hoofdletter. Op de wand staan de woorden net boven ooghoogte. Je ziet en leest ze, in de breedte van de wand, als een statige horizon. Zonder hoofdletter aan het begin is de beweging een fragment van een horizon. Net als je aan de horizon de oneffen hobbels volgt, zo kijk ik wat de woordgetallen zoal te zeggen hebben. Een twee is een splitsing of dingen die samenkomen. Zo is een drie een suggestie die omslachtiger is. Vier is vierhoek. Een vijf is een grillig gekrulde figuur. Zo liep er, in het schilderij van Bonies, een rechtlijnige verbinding van het hoogste punt van de blauwe driehoek naar het laagste punt van het rechterpaneel. Langs die lijn zijn de twee rode driehoeken ontstaan (linksboven, rechtsonder) die elkaars spiegelbeelden zijn. Daar ligt ook de energie in het schilderij. De scheve constructie begint met een kaarsrechte blauwe driehoek en eindigt, na vreemde permutaties, met een dramatisch stuk vierhoekig wit. Dat verloop is onnavolgbaar abstract. Zo kan ook het woordbeeld van de dichter worden gelezen – ook abstract en nog ondoorgrondelijker misschien.
PS. Poëzie van K. Schippers wordt tentoongesteld bij EenWerk, Koninginneweg 176, Amsterdam. Het schilderij van Bonies is te zien bij Willem Baars Projects, Hoogte Kadijk, Amsterdam