Klantmanager Zohre Abdiliayee leunt achterover in de lichte spreekkamer van de Dienst Werk en Inkomen (dwi) in Amsterdam. In haar hand een intakeformulier van iemand die net een bijstandsuitkering heeft aangevraagd. Ze leest: vrouw, midden dertig, had een eigen bedrijfje, kreeg een burn-out, daarna heeft ze voor een werkgever gewerkt, toen is ze weer in de ziektewet gekomen, weer met een burn-out. Abdiliayee twijfelt. Burn-out is een probleem, de meeste werkgevers zijn daar huiverig voor. Misschien moet deze vrouw eerst even bijkomen. Maar aan de andere kant: ze is jong, ze kan gewoon werken. Abdiliayee denkt na, ze legt het formulier even opzij.
De klantmanager doet dit werk nu al vijf jaar en vindt het prachtig. Zohre Abdiliayee – een Iraanse naam, die zelden iemand hier goed kan uitspreken – komt oorspronkelijk uit het bedrijfsleven, daar werkte ze jaren als accountmanager. Ze houdt ervan om met mensen te werken. Toen ze hier begon, merkte ze dat het stoffige imago van de sociale dienst was verdwenen. Het was dynamischer geworden. Het was spannend en uitdagend. Dat vindt ze nog steeds. Ze wil mensen stimuleren. Daarom zit ze in het ‘uitstroomteam’ van de dwi. Ze heeft zo’n veertig klanten, bijstandsgerechtigden, die ze gedurende zes maanden intensief helpt een baan te vinden. Zohre Abdiliayee is optimistisch van aard. Als je wilt, kun je werken, daar gelooft ze heilig in. Desnoods ga je op de markt staan. Je moet soms creatief zijn.
In augustus waren er volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) 514.000 werklozen in Nederland; 6,5 procent van de beroepsbevolking. Dat is bijna een verdubbeling in vergelijking met vier jaar geleden. Aan het begin van de crisis in oktober 2008 zochten volgens de cbs-cijfers nog maar 288.000 mensen officieel naar werk. Ten opzichte van de andere landen uit de Europese Unie gaat het hier nog redelijk goed; na Oostenrijk kent Nederland het kleinste aantal werklozen van Europa. Maar volgens de cbs-prognose zal in 2013 ook hier de werkloosheid verder oplopen tot 7,5 procent. De arbeidsmarkt zit op slot, zeker in een aantal sectoren.
Tegelijkertijd verhardt de toon over werklozen. ‘Geen Nederlands, geen bijstand’, luidde het initiatiefwetsvoorstel dat de vvd afgelopen mei indiende. ‘Handen uit de mouwen, in plaats van hand ophouden’, was een van de ‘tegeltjesleuzen’ van de vvd tijdens de verkiezingen. Naar aanleiding van het project van de gemeente Rotterdam om werklozen in de kassen in het Westland te laten werken – waarbij uiteindelijk nog geen twintig mensen werk vonden –, sprak een raadslid van Leefbaar Delft zelfs over ‘werkschuw tuig’, dat de ‘blijkbaar riante uitkering verkiest boven hard werken en je eigen geld te verdienen.’ Werklozen worden neergezet als lapzwansen, die liever lui zijn dan moe, die gekort moeten worden als zij hun gedrag niet aanpassen, slechte kleren dragen en ook nog een raar kapsel hebben. Die met andere woorden hun werkloosheid aan zichzelf te danken hebben.
Maar bestaat deze Koos Werkloos eigenlijk nog wel?
‘We willen alles van u weten’, benadrukt klantmanager Abdiliayee twee dagen later tijdens de verplichte voorlichtingsochtend voor mensen die net een uitkering hebben aangevraagd. Ze staat voor in de zaal en wijst op het digitale scherm. De regen stroomt langs de glazen pui van het ‘Werkplein’. In het zaaltje luisteren een stuk of twintig mensen, jassen over de stoelleuning, aandachtig naar de uitleg over de rechten en plichten van de bijstandsgerechtigde. ‘We beschouwen solliciteren als een dagtaak’, vervolgt de klantmanager vriendelijk. ‘Vier tot acht uur per dag, zeven sollicitaties per week.’ En er zijn nog meer restricties: ‘U verblijft niet meer dan vier weken per jaar in het buitenland. Alle giften die u krijgt moet u opgeven.’ ‘Ja, ook de vijftig euro die u van uw moeder toegestopt krijgt’, antwoordt de inkomensconsulent op een vraag van een jonge vrouw in de zaal. ‘Dat vermindert immers uw bijstandsbehoefte.’
Welkom in de wereld van de werkloze. Deze voorlichtingsochtend is de verplichte poort naar de bijstandsuitkering. Aan het einde ervan krijgen de aanvragers elk een brief uitgedeeld met een uitnodiging voor een individueel gesprek met een van de klantmanagers. Ze trekken hun jassen aan en verlaten alle twintig schielijk het gebouw. Wat ze niet weten is dat ze al geselecteerd zijn op basis van hun schriftelijke aanvraag en dat de klantmanager die ze krijgen al bepaalt in welke categorie ze zijn ingedeeld: zitten ze bij het uitstroomteam, waar de heel kleine groep goed bemiddelbaren bij komen? Of zijn ze geplaatst bij het re-integratiebedrijf Amsterdam, om ‘werknemersvaardigheden’ te leren? Of bij het ‘klantenteam’, waar de grootste groep terechtkomt en waar de klantmanagers een stuk minder tijd voor de uitkeringsgerechtigde hebben?
Liesbeth Melis is 57 jaar, werkte bij een culturele instelling die geen overheidssubsidie meer kreeg en is per september ontslagen. Haar werklozenbestaan begint zoals dat van velen bij het uwv, de landelijke uitkeringsinstantie die de uitvoering van werknemersverzekeringen verzorgt. Nu krijgt ze voor drie jaar WW, als ze daarna nog geen werk heeft, belandt ze in de bijstand. Direct nadat ze zich had aangemeld, kreeg ze al mailtjes met wat ze verplicht was te doen, naar welke bijeenkomst ze moest komen als ze als zelfstandige wilde starten en wat de sancties waren als ze het niet deed. Melis moet haar zaken via de website regelen – het uwv is sinds januari 2012 zo gekort dat alles nu alleen nog digitaal gaat. De aanmelding, haar cv invullen op een standaardformulier, vacatures zoeken, et cetera. Melis heeft ook een e-werkcoach, die is niet persoonlijk gebonden, elke dag zit er weer iemand anders achter het toetsenbord. Op specifieke vragen krijgt ze veelal onbruikbare, gestandaardiseerde antwoorden. Onlangs kreeg ze via het automatische systeem twee stageplekken aangeboden. Met dertig jaar werkervaring vindt ze het wat raar om daarop te solliciteren. Ze denkt dat gezien haar leeftijd de kans op een baan klein is, daarom wil ze zich omscholen – dat is via het sociaal plan met de oude werkgever mogelijk – en zich op freelance werk gaan richten. Ze voelt een enorme druk. De sfeer is erg argwanend, vindt Melis. ‘Alsof ze ervan uitgaan dat iedereen misbruik wil maken. Terwijl ik heel graag aan het werk wil.’
‘Ouderen hebben een kleinere kans om werkloos te worden, maar als ze het zijn is het veel moeilijker weer aan de slag te raken’, zegt Patricia van Echtelt, onderzoekster bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp). Sinds 2006 zijn ouderen oververtegenwoordigd in de werkloosheidscijfers. Ook jongeren hebben het moeilijk: zij zijn nieuw op de arbeidsmarkt, hebben weinig werkervaring en krijgen vaak flexibele contracten. Allochtone jongeren hebben het daarbij nog moeilijker dan autochtone, zo liet Forum, het instituut voor multiculturele vraagstukken, afgelopen zomer zien. Het werkloosheidspercentage van autochtone jongeren ligt net onder de tien, terwijl het voor jonge niet-westerse allochtonen bijna dertig, en voor Marokkaanse jongeren zelfs bijna veertig is. ‘Werkgevers zetten werklozen in een denkbeeldige rij’, zegt Van Echtelt. ‘Mensen met ongunstige arbeidsmarktkenmerken staan helemaal achteraan: laagopgeleiden, allochtonen en ouderen. Gaat het goed, dan komt de hele rij aan de beurt, gaat het slecht dan komen de ondersten niet aan de bak.’
Ook de hoogopgeleiden ontkomen niet aan de problemen. Niet alleen tijdens hun studententijd, maar ook daarna moeten ze steeds vaker genoegen nemen met een baan onder hun niveau. De werkloosheid onder hoogopgeleide jongeren loopt vanaf juli 2011 zichtbaar op. ‘Dit komt deels omdat studenten ervoor kozen om langer onderwijs te volgen’, zegt Ruud Muffels, hoogleraar arbeidsmarkt en sociale zekerheid aan de Universiteit van Tilburg. ‘Omdat de crisis nu al zo lang duurt is het effect vertraagd. Nu komen ze alsnog op de arbeidsmarkt en is ook voor hen de crisis voelbaar.’ Hoogopgeleiden hebben echter de keus een baan onder hun niveau aan te nemen. ‘Lageropgeleiden hebben het daardoor nog moeilijker.’
Voor Anna van der Molen een herkenbaar verhaal. Ze is dertig jaar en net afgestudeerd. Twee jaar geleden was ze na haar bachelor Nederlands werk gaan zoeken. Ze reageerde op alles, maar werd nooit uitgenodigd. Daarom besloot ze een master cultuurwetenschap te gaan doen. Nu dat klaar is, zoekt ze weer een baan, maar veel gerichter. Ze weet nu wat ze wil. Ook organiseert ze evenementen, zoekt in haar netwerk en ontmoet daardoor veel mensen. Al twee keer is ze uitgenodigd voor gesprek. ‘Maar ze kozen uiteindelijk toch voor iemand met meer ervaring’, zegt Van der Molen. ‘Ik word er erg neerslachtig van. Het kost enorm veel energie, ik leef me helemaal in in die functie. Zo’n afwijzing is dan best zwaar. Het idee dat er altijd weer mensen zijn die iets beter kunnen dan ik, en dat ik daardoor niet de kans krijg zelf ook beter te worden.’ Ze moet nu een uitkering aanvragen, haar studentenbaantje is ze kwijt vanwege bezuinigingen. ‘Een luie handjesophouder?’ Dat kun je in deze tijd absoluut niet meer zeggen, vindt Van der Molen. ‘Het is negatief en stigmatiserend. Ik ben wel bang dat ik door werkgevers in die hoek word geplaatst.’
De afgelopen decennia zijn de regels rondom sociale zekerheid steeds verder aangescherpt. Arbeidsongeschikten werden strenger gekeurd, werkloosheidsuitkeringen gekoppeld aan een arbeidsverleden en er kwam meer nadruk op activering, re-integratie en op fraude. De verschillende ‘sluiproutes’ naar een uitkering werden zo veel mogelijk gedicht. Het rijk schoof een groeiend aantal taken naar de gemeenten. De kosten voor sociale zekerheid waren zo sterk gestegen dat het systeem op langere termijn onbetaalbaar dreigde te worden. In de jaren tachtig werd het uitkeringstrekkers dan ook niet moeilijk gemaakt: je vulde een formulier in en je moest je elke maand melden. Het was vrij makkelijk misbruik te maken van het systeem. De eerste sociaal rechercheurs zorgden nog voor grote opschudding omdat ze tijdens de zogenoemde ‘tandenborstelcontroles’ aan de hand van het aantal tandenborstels op iemands wastafel controleerden of mensen wel of niet een huishouden deelden. Het net sluit zich steeds verder. Per 1 januari 2013 gaat weer een nieuwe wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid in werking waarbij nog meer sanctiemogelijkheden ‘ter versterking van de naleving, handhaving en bestrijding van misbruik en fraude’ zijn geregeld. ‘Het gevolg is dat Nederland verschoof van een heel genereus land naar een heel strikt land’, zegt sociologe Irma Mooi-Reci van de Vrije Universiteit. ‘Eerst was sociale zekerheid een recht, nu ligt de nadruk op alle plichten.’
‘Werkloosheid wordt bij het individu gelegd’, begint Jacques Peeters (54) van de Bijstandsbond, die de belangen behartigt van mensen met een uitkering. ‘Het ligt aan jou. Je hebt niet de juiste opleiding, niet de juiste kleren, je doet niet genoeg je best. Het wordt steeds persoonlijker. Tot aan het absurde toe. Zoals dress for succes.’ Samen met Piet van der Lende (65), zit hij aan een grote houten tafel in het gerenoveerde kantoor van de Bijstandsbond in het voormalige kraakpand Tetterode in Amsterdam-West. Op het moment dat je hier de deur binnenkomt, klinken de stemmen uit een grijs verleden. Hier praten ze over het kapitalisme als de oorzaak van werkloosheid, liggen boekjes waar ‘aktie’ nog is geschreven met een k, en staat er gewoon een asbak op tafel, naast een paar witte thermoskannen met filterkoffie, een bakje eiersalade, in het keukentje een paar flessen wijn. Boekenkasten vullen de muren, op bureaus staan grote, witte computerschermen, en overal liggen hoge stapels papier, boekjes, dozen. In het midden op tafel staat een bakje met folders van Het Comité Vrouwen en de Bijstand.
Beide mannen zijn al hun hele leven bewust werkloos – ‘Wij hebben altijd hier gewerkt, als vrijwilligers.’ Ze kennen het klappen van de uitkeringszweep. Van werkbriefje tot re-integratietraject, van megabanenmarkt tot heroriënteringgesprek. Peeters, die een dik geelrood geruit overhemd draagt, is al 25 jaar lid van de Werklozen Belangen Vereniging, opgericht door de cpn. Van der Lende, nu met grijze baard en een dun zilverkleurig brilletje, is al sinds jaar en dag voorzitter en coördinator van de Bijstandsbond die in 1976 is opgericht door de Vara-ombudsman. ‘Eind jaren zeventig waren er opeens vijftienduizend werklozen in Nederland, een verschijnsel dat we niet kenden sinds de Wederopbouw’, begint Van der Lende. ‘Tot die tijd haalden we gastarbeiders naar Nederland omdat we te veel werk hadden’, vult Peeters aan. ‘Je kon geen lid worden van de vakbond als werkloze’, vervolgt Van der Lende. ‘Het belang van de werkenden stond altijd voorop. Dat is nog steeds zo.’ De bond streeft naar een andere samenleving. Een samenleving met een eerlijker verdeling van arm en rijk, die uitgaat van wat mensen zelf willen.
Van der Lende steekt een sigaret op. ‘Luister’, zegt hij serieus. ‘Mensen hebben een uitkering omdat er niet voldoende werk is. De regering kan de massawerkloosheid niet voorkomen en daarom worden werklozen gepsychologiseerd en verjuridiseerd. Maar in het kapitalisme zul je nooit volledige werkgelegenheid krijgen.’
In de jaren tachtig overheerste de gedachte dat iemand recht op een uitkering had; met dat geld konden andere, ideële dingen gedaan worden. Werkloosheid werd gezien als maatschappelijk probleem, niet als persoonlijk mankement. Dat is volgens beide mannen de grootste kentering in het denken over werkloosheid. ‘Die agressie waarmee tegenwoordig wordt gesproken over werklozen, dat vind ik echt vreselijk’, zegt Van der Lende. ‘Het kwam toen door het grootkapitaal, nu ligt het aan het individu’, voegt Peeters toe. ‘En dat gelooft iedereen. De vvd doet net alsof je werkloos bent omdat je een slechte adem hebt.’
De Bijstandsbond telt nu nog zo’n driehonderd leden. Nog steeds komen er werklozen op hun wekelijkse spreekuren. Zo’n vijf tot twintig mensen per keer. Jong en oud vragen om advies over de bijstand. De Bijstandsbond heeft een paar advocaten die gratis mensen bijstaan. ‘Wij leggen uit hoe de regels in elkaar zitten, daar zijn we heel goed in’, lacht Peeters. De twee mannen, die tot hun spijt nog geen opvolgers hebben, zijn bezig het archief op te opruimen, alle affiches hebben ze aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis gegeven, alle pamfletten aan een verzamelaar. Er staan nog steeds kasten vol dozen. Op hun weblog hebben ze een oproep geplaatst voor archiefkasten. ‘Dan hebben we weer ruimte voor nieuwe dingen’, besluit Jacques Peeters. ‘Er is nog veel te doen.’ De Bijstandsbond blijft moedig strijden tegen het beeld dat van werkloosheid wordt neergezet. ‘Het is en blijft een probleem van de hele maatschappij.’
‘De groep werklozen die echt niet wil, niet maatschappelijk actief is en niet zoekt naar werk is tamelijk gering’, stelt scp-onderzoekster Patricia van Echtelt. Zij concludeert in het rapport Een baanloos bestaan uit 2010 dat de meeste werklozen het vervelend vinden om niet te werken, dat ze dolgraag een baan willen. Tegelijkertijd echter blijken lang niet alle werklozen actief op zoek naar werk. ‘De verplichtingen zijn aangescherpt, maar veel bijstandsgerechtigden voelen niet de druk om te gaan solliciteren, ook niet als zij wel sollicitatieplicht hebben’, zegt Van Echtelt. ‘Het is lastig om te meten waarom mensen niet aan het werk komen.’ Dus is ook niet te zeggen of het aan mensen zelf ligt of niet, en of strenger straffen, zoals korten op de uitkering, zal helpen. In het scp-rapport Verzorgd uit de bijstand, dat afgelopen augustus verscheen, concludeert Van Echtelt dat onaangepast gedrag, uiterlijk en taal het vinden van een baan in de weg kunnen staan en dat het opleggen van sancties door klantmanagers hierbij zou kunnen helpen. ‘Maar’, vervolgt de onderzoekster, ‘de klantmanagers van de gemeentelijke dwi’s leggen in de praktijk weinig sancties op. Ze vinden dat ze deze groep moeten helpen in plaats van sancties opleggen. Eigenlijk weten we nog veel te weinig over welke aanpak werkt.’
Klantmanager Zohre Abdiliayee gaat uit van de klanten. Wat kunnen ze en wat willen ze? Zij gelooft niet in straffen. ‘Ik kan zeggen: u moet solliciteren, u moet een baan aannemen. Zo is de wet, maar in de praktijk werkt dat niet. Dan heb ik ze binnen een paar maanden weer hier aan tafel. Ik wil iemand duurzaam uit de uitkering krijgen.’ Iedereen die een bijstandsuitkering aanvraagt, wordt gescreend. Afhankelijk van de mate van bemiddelbaarheid zijn er verschillende trajecten waar de werkloze in kan belanden. Het uitstroomteam van Abdiliayee neemt de direct bemiddelbare onder de hoede. Bij anderen die binnenkomen, ziet Zohre Abdiliayee vaak al snel dat het ingewikkelder ligt. Die stuurt ze naar het re-integratiebedrijf of, als er te veel andere problemen zijn, naar een van de klantenteams. ‘Tegenwoordig hebben veel mensen schulden, variërend van een paar duizend euro tot tienduizenden euro’s’, zegt ze. ‘Zij moeten eerst naar de schuldhulpverlening en alles weer een beetje op een rijtje krijgen.’ Over een paar maanden kunnen ze dan eens verder kijken. Ook ex-gedetineerden, daklozen, psychiatrisch patiënten en zieken zijn moeilijk aan een baan te helpen. Hetzelfde geldt voor mensen bij wie werknemersvaardigheden ontbreken, zoals op tijd op je werk komen, omgaan met hiërarchie en weten wat je wel en niet tegen een leidinggevende kunt zeggen. ‘Als je hen dwingt en sanctioneert, heeft dat helemaal geen zin.’ Daar is Zohre Abdiliayee van overtuigd.
Bij ongemotiveerde klanten is ze dwingender. Maar haar doel is: mensen helpen met een sollicitatiebrief, een gesprek voeren. Het is natuurlijk ieders eigen verantwoordelijkheid om uit die uitkering te komen. Zij trekt aan ze. Wekelijks, tweewekelijks heeft ze contact met haar klanten, op afspraak of per telefoon. Per mail leest ze mee, wat ze doen, welke brieven ze sturen, wie ze spreken, et cetera. De dwi werkt met targets, er wordt vooral gefocust op de uitstroom. Hoeveel mensen krijgen we weer aan het werk?
Ook de gemeente Rotterdam heeft een intensief programma, WerkLoont, dat zich vooral richt op mensen die nog recent hebben gewerkt. Voor mensen die een grotere afstand tot de arbeidsmarkt hebben, heeft Rotterdam sectorteams in het leven geroepen. De gemeente werft in een aantal sectoren vacatures die vervuld kunnen worden door de werkzoekenden. Bijvoorbeeld in de zorg en in de haven. Voor mensen voor wie ook dit een stap te ver is, verwacht de gemeente sinds twee jaar dat zij een maatschappelijke inspanning verrichten in ruil voor de uitkering. Zo’n tweeduizend mensen zijn nu aan de slag bij zorg-, buurt- of welzijnsinstellingen. Mensen die niet meewerken, kunnen worden gesanctioneerd door korting op de uitkering. ‘Wij voeren een helder en consequent beleid’, zegt wethouder Marco Florijn (pvda). ‘Als je in Rotterdam een uitkering aanvraagt, is dat echt als vangnet. Het is een solidariteitssysteem, dus sancties opleggen is belangrijk. Anders verlies je draagvlak.’
De helft van de mensen in de bijstand zit in het zogenoemde ‘granieten bestand’, zo schatte in 2008 het kennisinstituut Nicis. Dit zijn mensen – zo’n 250.000 in totaal – die al jarenlang in de uitkering zitten. Ze hebben vaak psychische en gedragsproblemen, verslavingen, gebrekkige taalkennis, schulden. Dit is een groep mensen die niet mee kan op de arbeidsmarkt. Die zal er altijd blijven, denkt ook Patricia van Echtelt. ‘Wat je als samenleving met deze groep wilt doen is een politieke vraag’, vindt de onderzoekster. ‘Laat je ze met rust? Zoek je aangepast werk met subsidies? Het gaat erom wat de gemeente als haar taak ziet’, benadrukt ze. ‘De gemeente heeft belang bij een goede uitstroom, daar wordt ze financieel op afgerekend. Maar je kan ook als doel hebben mensen hoger op de participatieladder te krijgen, ze op een bepaalde manier mee te laten doen in de samenleving.’ Het scp-onderzoek Een baanloos bestaan uit 2010 van Van Echtelt wijst uit dat werklozen minder tevreden zijn met hun leven dan werkenden. ‘Het toverwoord in de maatschappij is nu eigen verantwoordelijkheid. Juist in de bijstand is het de vraag of iedereen dat kan dragen.’
Voor veel mensen zal de periode van werkloosheid waarschijnlijk gevolgen hebben voor de rest van hun carrière. ‘De loopbaan van voormalig werklozen is minder stabiel’, vond sociologe Irma Mooi-Reci in haar onderzoek naar ‘littekeneffecten’ bij mensen die in de jaren tachtig werkloos waren. ‘Als werklozen te snel op een te laag niveau aan het werk gaan, is dat schadelijk voor hun loopbaan. Als ze te lang werkloos zijn, is het ook nadelig. Ze moeten de juiste ondersteuning krijgen, de goede baan vinden, anders worden ze steeds weer werkloos en schuif je het probleem voor je uit.’ Scholing en persoonlijke begeleiding, maatwerk, zijn volgens de onderzoekster belangrijk. Dat maakt beleid maken ook zo moeilijk, erkent Mooi-Reci. Juist nu wordt er bezuinigd op het uwv, waar het beleid niet altijd effectief bleek. ‘Goed beleid heeft beide kanten: je moet prikkels inbouwen en je moet mensen goed begeleiden. De balans is nu verdwenen.’
In haar spreekkamer pakt Zohre Abdiliayee het intakeformulier van de jonge vrouw met de burn-out weer op. Ze scant nog eens snel de gegevens. Is ze wel bemiddelbaar? Zal ze haar in haar eigen – succesvolle – uitstroomteam opnemen? Ze besluit haar te bellen. Aan de telefoon hoort ze dan wel aan haar stem en de manier waarop ze reageert of ze echt wil werken. Ze zal ook vragen hoe haar burn-out is ontstaan. Hierna zal Abdiliayee bepalen in welke categorie ze haar zal indelen. Maar, eigenlijk weet ze het al: ‘Ik denk dat ik haar wel neem. Ze is te jong, wellicht geef ik haar twee maanden rust en gaan we er daarna flink tegenaan.’
Met medewerking van Reinier Bijman
Uitkeringsgerechtigden
Het scp heeft in het rapport Betrekkelijke betrokkenheid: Studies in sociale cohesie (2008) werklozen ingedeeld in vier typen:
‘Werk-georiënteerden’ (41 procent) vinden werk belangrijk en zoeken actief.
‘Maatschappelijke betrokkenen’ (29 procent) zoeken actief naar werk, maar hebben het een beetje opgegeven, ze zijn wel maatschappelijk actief, doen vrijwilligerswerk, zijn lid van verenigingen en hebben interesse in de politiek.
‘Alternatieve zingevers’ (18 procent) vinden werk minder belangrijk, ze vinden de voordelen van werk niet opwegen tegen de nadelen. Ze zijn vooral ook op andere dingen gericht zoals vrijwilligerswerk.
‘Retraitisten’ (12 procent) hebben een negatieve opvatting over betaald werk en nemen verder ook nauwelijks deel aan de maatschappij.
Gemeenten maken vergelijkbare indelingen. In Amsterdam heeft de gemeente uitkeringsgerechtigden in vier categorieën ingedeeld: trede 4 bestaat uit mensen die naar verwachting binnen een half jaar weer aan het werk kunnen, trede 3 binnen anderhalf jaar. Werklozen van wie verwacht wordt dat zij meer dan anderhalf jaar nodig hebben, zitten in trede 2 en de laatste trede bestaat uit werklozen voor wie werk nu geen optie is.
In 2011 vonden 4815 Amsterdamse bijstandsgerechtigden een baan, dat was een verdubbeling in een jaar tijd. Amsterdam is daarmee de enige van de vier grote steden waar het aantal uitkeringen gestaag daalt. Maar het grootste deel van de uitstromers bestaat uit de makkelijk bemiddelbaren uit trede 3 en 4. Van het hele bestand – in totaal 41.086 personen – zit bijna driekwart in de moeilijk of niet bemiddelbare categorieën 1 en 2. In vergelijking met het jaar daarvoor is dit bestand zelfs gegroeid met 3,5 procent.