Kleinkunstenaar Wim Sonneveld maakte het publiek van zijn eerste solo-programma Een avond met Wim Sonneveld (1964) wijs dat hij het meezingnummer Ome Thijs zelf had geschreven. Maar de tekst wás van Jacques van Tol, de briljante tekstschrijver (onder meer van Louis Davids) die tussen 1940 en 1945 had meegeschreven aan een antisemitisch radiocabaret. Carmiggelt, oud-verzetsman, moet razend zijn geworden.

In hetzelfde programma werd immers zijn conference Kroketten door Sonneveld tot een Nederlandse cabaretklassieker gemaakt. De stille, boze en ongetwijfeld geheel verzonnen confrontatie daarover tussen Sonneveld en Carmiggelt is een mooie, korte scène in de musical Sonneveld. En dat pleit voor de makers, schrijver Pieter van de Waterbeemd en regisseur Eddy Habbema (en voor de producenten Van den Ende Verlinde). Ze vertellen geen gepolijst showy sterrenvehikel. Sonneveld wordt getoond als een innemende allround vakman én als een intens vals kreng. Hij was in beide kwaliteiten superieur en zonder twijfel de beste.

Van het kleinkunstige triumviraat uit de jaren veertig, vijftig en zestig (met Wim Kan en Toon Hermans) heeft Sonneveld het meeste repertoire nagelaten. Kan en Hermans waren koningen van timing, vooral in hun spel met het publiek. Kan kon bijvoorbeeld meesterlijk ruzie maken met een verzonnen iemand op de dertiende rij die hem durfde tegen te spreken. En van Toon Hermans zijn blikwisselingen en stiltes legendarisch geworden. Maar die dingen kun je allemaal niet bewaren. Die zijn van dát moment, van díe zalen en van dát publiek. En contact met publiek, daar deed Sonneveld niet aan. Hij keek wel uit. Hij stikte vooraf van angst voor ‘die lui in dat zwarte gat’. Als hij één minuut op was, had hij ze allemaal in zijn achterzak. Hij bespeelde het publiek voor de rest van de avond. Tijdens Ome Thijs gaf hij briljant zangles, de dames en heren lieten zich allemaal bepotelen en dresseren tot warme alten en ferme bassen.

Voor de rest was Sonneveld op het podium een gezelligheidsdier, een groots typeur en amuseur, een onovertroffen schuine-bakken-tapper en weliswaar niet de uitvinder maar wel de vervolmaker van het gezongen ‘vertel-lied’ en het epische chanson. En: hij kon je hart finaal aan flarden zingen. Iedereen viel als een baksteen voor zijn timbre, die fluwelen (Dat wij verschillen van elkaar), trippeltrappelende (Margootje) en striemende (Tearoom Tango) stem-uit-duizenden, die een merk is geworden dat dwars door drie, vier generaties heen nog altijd repertoire houdt. Sonneveld had de flair van een romantische gek en de charme van een satirische aartsbedrieger.

Dat alles biedt de musical Sonneveld. Ik zag de reisversie vorig seizoen en die was al een genot. Nu is er een DeLaMar-versie, die enkele maanden speelt in dat ene theater dat hij beroemd maakte. Tony Neef is nog altijd prachtig in de titelrol, Mariska van Kolck witty en wervelend als Conny Stuart. Het team om dit duo heen is goed gebouwd. Al moet ik eerlijk toegeven dat ik vorig seizoen Thomas Cammaert in de rol van Sonnevelds schrijver, ontwerper en minnaar Friso Wiegersma beter vond, rafeliger, minder geboend en gepoetst dan Freek Bartels in deze versie. Maar ja, als hij Wiegersma’s afscheid van de Sonneveld-tijd bezingt, dan val je toch als een blok voor dit melancholische liefdesgedicht over twee aan elkaar verslingerde kunstenaars, dat tegelijkertijd een hommage is aan de gouden jaren van het Nederlandse amusement: ‘Maar uit een ver voorbij verleden/ Komt altijd weer omhoog in mij/ Als water in een woestenij/ Een lachen, lachen zonder reden/ Het lachen wat we samen deden.’


Sonneveld, t/m 26 april, DeLaMar, Amsterdam


Beeld: Tony Neef in Sonneveld (Govert de Roos /DeLaMar Theater).