Ik loop door de wijk die ik inmiddels op mijn duimpje ken. Alles aan mij hangt: mijn gezicht, mijn schouders, mijn huid. Het is erop gaan drukken: al die gedachten, hersenspinsels, theorieën over het bestaan, de antwoorden die ik nog niet heb kunnen vinden op de basale levensvragen die de mens zichzelf al eeuwen stelt.

De kop boven een recent interview met schrijver en dichter Bart Chabot in de Volkskrant: ‘Mijn jeugd werd een slagveld. Ik dwarrelde in stukjes en stukken uit elkaar.’ Chabots roman Mijn vaders hand is net uit. Vierhonderd bladzijden over de man die hij is geworden, over zijn jeugd en over zijn vader. Ik durf niet aan het boek te beginnen. Sinds ik Kameraad scheermes van Rogi Wieg las, durf ik weinig boeken gebaseerd op het leven van de schrijver te lezen. Dat boek heeft me wekenlang achtervolgd, ik kreeg het niet uit mijn hoofd, het was te indringend.

Het karakter van zijn vader, zo zegt Chabot in het interview, ‘was rechtlijnig, autoritair’. Hij vertelt dat de hand van zijn vader er als volgt uitzag: ‘Benig. Met zwarte haren. Hij droeg een trouwring. Ik heb nooit een trouwring gewild. Misschien daarom.’

Het is de man des huizes, de pater familias, de man wiens genen je draagt, iemand die nog steeds jouw zielenroerselen bepaalt, die jou dusdanig kwetst en mishandelt, die je bestaan lijkt te haten. Ook mijn vader overschaduwde een groot gedeelte van mijn jeugd – en nog altijd spookt hij in mijn gedachten, bij alles wat ik doe, bij elke keuze die ik moet maken. Hij fluistert me onzekerheid en angsten in. Ook mijn vader had er een handje van om een deel van het gezin alle hoeken van de kamer te laten zien. Ik heb geen idee waar zijn agressie vandaan kwam. Meer dan zijn naam en geboortedorp weet ik niet. Ik heb nooit in zijn leven gegraven. Ik wil zo min mogelijk van hem weten, hem een nietsnut en die schim uit mijn verleden laten. Het is een overlevingstechniek. Daartegenover staat dat ik wel voortdurend zoek naar leesvoer over hoe anderen omgaan met dat wat hun vader hun heeft aangedaan, ik over hem schrijf en weet dat hij in hoge mate nog steeds mijn leven beïnvloedt.

Ik ben een vat vol tegenstrijdigheden geworden. Ik verkeer, zo zeggen ze, in disharmonie. Ik voel geen grote levenslust en tegelijkertijd ontbreekt het me ook totaal aan een hang naar de dood. Soms speel ik met de gedachte een groot journalist te worden, maar er zijn allerlei angsten die mij daarvan weerhouden. Ik ben iemand die gezien en gehoord wil worden, iemand die wil dat anderen zijn worstelingen begrijpen, en tegelijkertijd ben ik iemand die als een kluizenaar kan leven. Ik moet balanceren, mezelf soms temmen, heb ik geleerd.

Met de woorden ‘kijk naar de horizon voor je, niet naar de ravijnen achter je’ eindigt het interview met Chabot. Ik weet het, het is oneerlijk tegenover jezelf om, alleen maar door die ene man die jou heeft verwekt, het gevoel te hebben er niet te mogen zijn. Kijk naar de horizon voor je, zeg ik tegen mezelf, recht je rug, vooruit, kom los van je gedachten, trek je los van het verleden.