Waarom zijn verhandelingen over de liefde vaak zo weinig vrolijk stemmend, zelfs alle lust tot liefhebben dodend? De vraag werd nijpender naarmate ik vorderde in De smaak van liefde van Ileen Montijn, de bundeling van haar columns die eerder verschenen in NRC Handelsblad. Niet dat ze niet aardig zijn, deze stukjes. Mooi uitgegeven bovendien, met een omslag dat een kijkgaatje bevat waardoor een weelderige borst te zien is waarin eens lekker wordt geknepen. Om preciezer te zijn: de tepel wordt daadkrachtig gemasseerd tussen twee mannenvingers.

Sla je de eerste bladzijde op, dan zijn kneder en geknede in hun volle zestiende-eeuwse glorie te zien. Een monnik betast een non heet dit schilderij van Cornelis Cornelisz. van Haarlem en Ileen Montijn wijdt er een stukje, getiteld «Tepeltje», aan. Het schilderij sprak zeer tot haar verbeelding, schrijft ze. Zo'n mooi tepeltje, bijkans pornografisch. Het idee dat vier eeuwen geleden iemand ergens, in een achterkamertje, dit wonder van erotische intimiteit had hangen!

Mis, allemaal mis, zo ontdekt ze als ze de begeleidende catalogustekst erop naslaat. De non is in staat van beschuldiging van onkuisheid gesteld, en de monnik moet onderzoeken of de bijbehorende melk uit haar borsten vloeit. Maar o wonder, zij schenkt wijn! Het schilderij blijkt ook wel Het wonder van Haarlem te heten en verbeeldt een gewijd borstonderzoek, waar voor zover er al geiligheid in het spel is die gericht is op de Here zelf. En verdwenen is de opgewondenheid van de toeschouwer, i.c. Ileen Montijn. «Het plaatje wordt als die beroemde, domme tekening waarin je óf een konijn kunt zien, óf een eend (de oren worden floep! een snavel), maar nooit allebei tegelijk», schrijft zij. «De eend van de erotiek is weg, het vrome konijn vult het beeld.»

Al is het niet echt een vróóm konijn dat de boventoon voert in de columns van Ileen Montijn, het is op z'n minst een verstándig konijn waarvoor het erotische eendje het veld heeft moeten ruimen. Haar intelligente, speelse en elegant geformuleerde verhandelingen over de liefde hebben daardoor uiteindelijk eenzelfde ontnuchterend effect als een catalogustekst. Van wieg tot graf zijn wij onderworpen aan de meest verschrikkelijke clichés, juist op die terreinen waar we onszelf het meest uniek en getourmenteerd achten. Het is helemaal waar en nooit dodelijker beschreven dan door Marjo van Soest in Over de regels van het spel (1991).

Zo vernietigend is Montijn niet, omdat ze ook nog met smaak over de kleine geneugten van het tongzoenen bijvoorbeeld kan schrijven, of over het niet te onderschatten plezier van het flirten. Maar zelfs in haar meest «zinnelijke» stukjes kan ze het niet nalaten eventjes te laten weten dat plezier gevolgd wordt door gewenning en later nog door afkeer («de niet-meer-zo-geliefde smaakt niet meer lekker») of, als je je hoofd er niet bij houdt, door catastrofe («Maar uiteindelijk komt er altijd iemand die jonger is, en mooier. En die wint»).

Persoonlijke schade en schande vallen tussen de regels door te lezen, maar de staat van waaruit wordt geschreven is inmiddels toch wel die van de wijsheid. En op de een of andere manier stoort dat, vergelijkbaar met de stoorzendersrol van iemand die het de hele avond bij Spa rood houdt zodat zijn gezelschap steeds liederlijker bij hem afsteekt. Dit bedrijvige tranendal heeft zoveel meer te bieden, houdt Montijn zichzelf en haar lezers voor, dan vlammende passie en verzengende haat. Dat datgene wat rest gezocht moet worden in de orde van grootte van het maken van cryptogrammen, of in het ondernemen van wandeltochten in de Eifel, lijkt haar niet echt (meer) af te schrikken

De smaak van liefde bevat mooie observaties, bijvoorbeeld over de terreur van de variatie («de obsessie van een verveeld volk») en over de achterhaalde deugd «discretie», en dat er een gebied is in de ziel waar gewenning en liefde niet goed te onderscheiden zijn, «al willen moderne oren het niet horen». Mooi en overdacht, maar voor zo'n onderwerp als «de liefde» blijft Montijn ook wel erg netjes en verstandig, een beetje stijfjes zelfs. Waar zijn de redeloze momenten, de erotische avonturen, de verlokkende verloedering, de wonderen? Of moeten we daarvoor bij romanciers en dichters te rade, en niet bij columnisten of essayisten? Voorbeelden van collega-damescolumnisten/experts in de liefde doen of deden anders geloven, zoals Renate Rubinstein (Liefst verliefd), Ethel Portnoy (Het ontwaken van de zee) en Emma Brunt (Een Rus over de vloer). De smaak van de liefde heeft nu eenmaal niet zo veel met goede smaak van doen.