
Philipp Blom is een jaloersmakend multitalent. Even gemakkelijk schrijft de Duitse historicus-filosoof over Europa tussen het fin de siècle en de Eerste Wereldoorlog (De duizelingwekkende jaren – 2009) als over klimaatverandering en robotisering (Wat op het spel staat – 2017), studies die echt je wereldbeeld veranderen. Sprankelend geschreven, want tussendoor is hij ook romancier.
En nu blijkt hij ook nog eens violist te zijn. Niet op de grote wereldpodia, al had dat weinig gescheeld. Jaren terug moest hij de keuze maken: van de viool of de pen leven. Het werd dat laatste, en toch bleef hij vioolspelen. Op een dag kreeg hij een bijzonder instrument in handen dat ook de vioolhandelaar niet goed thuis kon brengen.
Dat is het vertrekpunt van Philipp Bloms Een Italiaanse reis. Op het eerste gezicht is het een particuliere zoektocht, aardig voor de niche van vioolbouwers en verzamelaars, maar Blom maakt er iets veel fascinerenders van. Dat begint zodra hij de maker, die volgens de experts die hij raadpleegt driehonderd jaar geleden in het Duitse Füssen moet hebben geleefd, een naam geeft. Hanns. Maar ja, de viool is in allerlei opzichten Italiaans. Dus moet Hanns in Italië in de leer zijn geweest. Waar? Het is een Italiaanse viool met Duitse elementen in de constructie. Zou Hanns ook zo geleefd hebben? ‘Heeft hij Italiaans gesproken met een Zwabische of een Tiroler tongval? Maakten anderen zich achter zijn rug vrolijk over hem?’
Zo krijgt dit speculatieve personage steeds meer levensechte trekken. En tegenover die kleine, persoonlijke dimensie, gooit Blom de blik wijd open naar de grote geschiedenis van de zeventiende eeuw. Het hout dat via Venetië werd geïmporteerd, ebbenhout uit West-Afrika, tropisch hout voor de strijkstok uit Zuid-Amerika, ornamenten uit de Caraïbische eilanden, lak uit Sumatra… ‘Een viool – dat was de mondiale markt van de zeventiende eeuw in miniatuur. Een hecht netwerk verbond toen al de instrumenten met andere continenten, culturen en markten.’
Het geeft een mooie afwisseling van laboratoriumonderzoeken en bezoekjes aan uiteenlopende vioolexperts in het heden, naast dat historische panorama en de avonturen van die fictieve, maar toch vanuit de feiten geboren Hanns.
Het heeft iets van een geïmproviseerde fuga, waarbij sommige passages er misschien wat al te losjes bij hangen. Zo gaat een heel hoofdstuk over Bach. Niet omdat Hanns hem gekend zal hebben, maar om te laten zien ‘hoe tijdgenoten van Hanns in de grond van de zaak met zulke emoties omgingen’. Nou ja, en vooral omdat Blom zelf zo bezeten is van Bach natuurlijk.
Maar juist in dit hoofdstuk gebeurt iets moois. Er komt nog een stem bij, nog een verhaallijn. Die van Bloms eigen muzikale scholing en ervaring. Niet eerder hoorden we hem zo persoonlijk spreken in zijn non-fictiewerken. ‘Dat stuk was helemaal van mij alleen’, schrijft hij over een partita die hij ontdekte. ‘Ik speelde niet om bij een publiek een positief oordeel over mijn vaardigheden te bewerkstelligen, maar ontsloot stap voor stap nieuw land.’ En dan een passage die ik omcirkeld heb, omdat we hier misschien de drijfveer achter dit multitalent te pakken hebben: ‘Er bestaat geen groter privilege, geen fantastischer taak dan werken aan iets wat groter is dan de eigen vaardigheden, het eigen inzicht en de eigen ambities, iets wat ertoe uitnodigt en oproept om beter, dieper, geconcentreerder, meer jezelf vergetend, communicatiever, gestructureerder, wezenlijker, eenvoudiger te spelen en te handelen.’
Mooi. Ook door dat ‘eenvoudiger’. Gaandeweg krijgt ook die autobiografische lijn, die fragmentarisch door de hoofdstukken slingert, steeds meer gestalte. Ontwapenend ook. De viool was zijn bevrijding, zeker toen hij in een jeugdorkest ging spelen omringd door leeftijdsgenoten ‘voor wie ik niet hoefde te doen alsof ik in voetbal geïnteresseerd was. Maar het meest fantastische was het feit dat velen van hen meisjes waren met wie ik in het orkest een lessenaar kon delen.’
Er is een schijnbaar eenvoudige, maar geraffineerde polyfonie geweven uit vier stemmen: de wetenschap, de historische werkelijkheid, de historische fictie en die ineens intiemere stem.
Pijnlijk klinkt die door in het hoofdstuk waarin hij en zijn vrouw in Montmartre wonen, een droom die langzaam vervliegt (‘verloren spaargeld na 9/11, gezondheidsproblemen (…) verkoop van uitgeverijen’) en helemaal catastrofaal eindigt als er op een middag ingebroken wordt: zijn viool, ooit in Den Haag gekocht, is verdwenen. ‘Falen’ noemt hij het telkens, en hij beschrijft die pijnlijke episode omdat ook zijn huidige project, die zoektocht naar die viool, strandt – ‘een verlammende zwaarte’, ‘als een onweer dat nog niet wil komen’.
Uiteindelijk komt het tot een zelfonderzoek over de verhouding tot zijn vader, over andere onderliggende redenen voor zijn zoektocht en over het nut van falen. ‘De aanhoudende poging tot begrijpen lost niet alle problemen op, maar maakt het leven wel rijker en beslissingen soms beter, ze schept een band tussen mensen.’
Een eenzaam slot, dat een echo krijgt in het volgende hoofdstuk, waarin hij in Venetië een halfuur in een kerkje speelt, ‘en ik probeerde te geloven dat dit een thuiskomst was voor mijn viool, een terugkeer naar een plek die ze van vroeger kende. Als dat zo was, hield ze dat voor zichzelf geheim.’