Frans Verleyen: ‘Het maatschappelijke ongerief waarover het postmodernisme voortdurend bericht, is mijns inziens veel kleiner dan dat van de jaren vijftig, toen ik een opgroeiend jongetje was. Dat is de rode draad door het hele boek, waarop ik in navolging van P. H. Dubois het etiket memoranda heb geplakt. Zo'n term, het vastleggen van dingen die men zich herinneren wil, heeft een minder vrijblijvend en toevallig karakter dan memoires.’
Hij begint zijn boek met een lenig geschreven stuk over Le mal du siecle, waarin hij het cultuurpessimisme weerlegt. Verleyen: ‘Je mag de toename van mediakennis over het lijden in de wereld niet verwarren met een toename van dat lijden zelf. Waren er in het vorige fin de siecle moderne communicatiemiddelen geweest, dan hadden de mensen toen toch dagelijks afgehakte handen, galgen en andere gruwelijke beelden te zien gekregen? Mag ik even aan mijn eigen jeugd refereren? Hoeveel vrouwen leden toen niet onder het juk van hun huwelijk? Er was Afrikaanse slavenhandel, wreedheid en kolonialisme. Stoflong in de mijnen, atoomproeven zonder veel inzicht in het gevaar van de radioactieve fall-out, Stalin contra Truman, enzovoort. Eigenlijk heb ik door het schrijven van dit boek ontdekt dat we weigeren in te zien hoe groot onze emancipatie uiteindelijk is. Louter symbolisch zet ik me in mijn geschriften vooral af tegen de christen-democraten Eric en Herman Van Rompuy, twee pessimisten die ervan overtuigd zijn dat het in Belgie allemaal naar de verdoemenis gaat. Beiden belichamen binnen de Christelijke Volkspartij (CVP) zogenaamd oude waarden en tradities, waarvan ik sommige nog altijd naar waarde weet te schatten. Maar als je hen gelooft zijn jongeren bijna allemaal aan de drugs, zijn ze louter hedonistisch ingesteld en absoluut niet gelovig meer. De ondertoon van Handelingen van een inboorling is min of meer een pleidooi om na te gaan of de jonge generatie niet veel intelligenter en eerlijker is dan mijn generatiegenoten ooit zijn geweest. Als ik op basis van mijn eigen geheugen de jaren vijftig reconstrueer, dan constateer ik dat de lamentabele leeftoestanden van toen - domheid, armoede en vooral veel angst - onder invloed van economie, cultuur, religie en zelfs de politiek grotendeels zijn opgeruimd. De menselijke vooruitgang wordt doorgaans zwaar onderschat.
Vooral met Hugo Claus heb ik daar urenlang over gediscussieerd, in het bijzonder over de emancipatie van de zes miljoen Vlamingen. Een kleine gemeenschap die toevallig niet in het meest aantrekkelijke deel van West-Europa tot ontwikkeling is gekomen. Vlaanderen is zowel landschappelijk als politiek niet interessant. Het is samen met Hanoi het dichtstbevolkte stukje van de hele wereld. Het opmerkelijke bij Claus is dat hij na zijn verblijf in Amsterdam of Parijs altijd naar Vlaanderen is teruggekeerd. Ooit heb ik hem gezegd dat hij moest ophouden Vlaanderen, als oord van achterlijkheid als inspiratiebron te gebruiken. Ik heb hem toen aan de hand van statistieken getoond dat de Vlamingen in het sociale, economische, politieke en culturele vlak absoluut geen achterstand hebben opgelopen. Toen ik hem enkele jaren geleden in Antwerpen toevallig tegen het lijf liep, gaf hij toe dat ik toen gelijk had. Intussen vonden wijlen W. F. Hermans, Gerard Re ve en Jeroen Brouwers hun vaste stek in Vlaanderen. Zo bekrompen en eng is het hier niet. Mijn boodschap luidt: kijk naar het hedendaagse Vlaanderen en vergelijk alles met de geestelijke en culturele armoede die er vroeger heerste. De conclusie ligt voor de hand.’
HIJ WAS MINDER rebels dan de jonge Claus, die elke kerk wilde opblazen. Hij groeide op in de schaduw van de monumentale Sint-Romboutskerk in Mechelen, zetel van de kardinaal-aartsbisschop en eens het kloppend hart van de Belgische meubelindustrie. Verleyen: ‘Ik beschouw mezelf als homme de lettres, maar verhul niet dat ik tot mijn twintigste behalve de werken van Ernest Claes en Hendrik Conscience geen enkel serieus boek had gelezen. Wat het theater te bieden had, hoe een balletvoorstelling iemand kon emotioneren, eerlijk, ik wist het niet. Mijn vader was onderwijzer en overtuigd flamingant. We waren thuis met tien kinderen, maar ik ben niet in een bekrompen sfeer opgegroeid. Toch was ik altijd bang voor straf. Toen mijn vader begin jaren tachtig stierf, stond in vrijwel elke Vlaamse krant te lezen dat hij een modern Vlaams opvoeder was geweest. Als bekend schrijver wilde hij zelfs de grenzen in de jeugdliteratuur verleggen. Ondanks alles heb ik een gelukkige jeugd gekend. Ik voelde niet zoals Claus de behoefte om tegen alles aan te schoppen en te rebelleren.’
Over het zwijgzame en bleke gezicht van zijn vader heeft hij het uitgebreid in De dorpen in hun schrijn gevat, herinneringen aan de oorlogsjaren. Verleyen: ‘Na de Tweede Wereldoorlog ontwaakten we met een groot hakenkruis in zwarte verf op onze bakstenen huisgevel. De verdenking van deze wandaad viel op een buurman, die het communistje werd genoemd en wiens huisdeur ik nauwelijks durfde te passeren. Er viel vader nauwelijks iets te verwijten. In de buurt ging het verhaal dat aan de muur van zijn slaapkamer een foto van Hitler hing. Het bleek een gravure te zijn van de Westvlaamse dichter Albrecht Rodenbach, dus minder erg. Vader was veel te voorzichtig om met de vijand te collaboreren. Toch heeft het ruim twee jaar geduurd alvorens hij door Brussel in ere werd hersteld, waarna hij met terugwerkende kracht zijn onderwijzerssalaris kreeg uitgekeerd.’
‘DE SOCIALE CONTROLE in die tijd was opvallend scherp. Na talloze bombardementen van de geallieerden op het Mechelse treinarsenaal waar wij in de buurt woonden, schreeuwde mijn moeder in het deurgat dat ze beter bloem in plaats van bommen konden droppen. Vader heeft zich later voor die zogenaamd antivaderlandse uitspraak van mijn moeder tegenover de procureur moeten verantwoorden.’
Neerwaartse blik. We praten over de uitgebreide literatuur over de door nazi-Duitsland ingerichte concentratiekampen, waarover hij het heeft in Het straatje van Adenauer. Verleyen: ‘Ik heb het nog altijd bijzonder moeilijk met die boeken. Ze dwingen de menselijke geest tot een afdaling naar de diepste krochten van de slechtheid. Ik heb mijn indrukken na een bezoek aan Dachau met ingehouden woede neergeschreven. Het is onder invloed van W. L. Brugsma dat ik, zij het moeizaam, van dat land heb leren houden. Brugsma heeft me de ogen geopend toen hij de moed opbracht in een vliegtuig vriendschap te sluiten met twee dronken Duitsers.
Mijn verhaal is enigszins anders. Tien jaar geleden heb ik me maandenlang getraind om psychisch aanwezig te kunnen zijn in Duitsland. Dat land interesseerde me allerminst, ik kon er alleen fysiek aanwezig zijn. Frankrijk was de tegenpool, daar voelde ik me thuis. Na heel veel inspanning, heel wat reizen en urenlange gesprekken ben ik er tenslotte in geslaagd te aanvaarden dat Duitsland nog zo slecht niet is. De manier waarop de Duitse samenleving reageert op het binnensijpelende gif van de xenofobie en aanverwante verstoringen van de openbare moraal, verdient alle lof. De naoorlogse democratie in de Bondsrepubliek van zowel Adenauer als Schmidt en Kohl durf ik zelfs tot een voorbeeld te verheffen.’
Plichtsgetrouw schrijft hij elke week een uitgebreide politieke column in Knack. De manier waarop hij het politieke gebeuren analyseert, wordt in politieke kringen hoog geprezen. Hij weet dat buitenlandse correspondenten in Brussel maar al te graag de term ‘Belgisch politiek kannibalisme’ in de mond nemen.
Verleyen: ‘Het politieke bedrijf in Nederland is vriendelijker dan dat in Belgie. Alles wat in de wandelgangen van het Binnenhof wordt verteld, wordt au serieux genomen en komt in de media uitgebreid ter sprake. Zelfs een minister die licht verkouden is, is goed voor enkele regels in de krant. Wat in de Wetstraat wordt beslist daarentegen, laat de meeste Belgen koud. Waarom? Omdat ze bijna om de drie jaar met een groot politiek schandaal worden geconfronteerd. De democratische theorie van het verkozen parlementslid en zijn dienst aan het volk is volgens de meeste Belgen ontaard in het najagen van macht, aanzien en persoonlijk bezit. De geemancipeerde Vlaming kent niet het natiegevoel van de Nederlander. Hij is een bastaard, het politieke gebeuren zweept hem niet op. Hij ziet alles met lede ogen aan. De fout van dat alles ligt niet louter bij het Belgische publiek. Is het politieke bedrijf er technisch sterk op vooruitgegaan, dan is de kwaliteit van zowel de Vlaamse als de Waalse politiek vanuit ethisch standpunt aanzienlijk gedaald.
En dan heb ik het nog niet over de manier waarop premier Jean-Luc Dehaene de pers vaak als een stuk vuil behandelt. In 1992 was die man luidens een enquete in het weekblad Humo nog de lul van het jaar. Door zich op een subtiele manier een boertig imago te laten aanmeten is hij zeer vlug populair geworden bij de Belgische bevolking. Hij laat zich maar al te graag als een vloekend, ongeduldig en luid schreeuwend politicus filmen. Dehaene is verdomd handig. Hij weet als geen ander dat het onderbewustzijn van de meeste Belgen antipolitiek is en hij straalt dat dan ook een beetje uit. Af en toe neem ik hem in mijn column op de korrel, ofschoon ik goed weet hoe intelligent hij is. Vijf jaar geleden las hij nog de beste boeken, deed hij aan zijn intimi interessante suggesties over nieuwe publikaties en was hij als geen ander op de hoogte van de nieuwste maatschappelijke ontwikkelingen. Om die reden stemt het me droevig dat zo'n talentvol man zo'n pseudo-antipolitieke methode gebruikt om populair te blijven.’
ENKELE WEKEN GELEDEN stelde Verleyen tijdens een debat over de mediawereld in Antwerpen dat de pers in Belgie slechts gedeeltelijk vrij is, omdat ze gevangen zit in een marktconcept. Bovendien biedt de samenleving geen voedingsbodem en geen publiek voor een volledig vrije pers. Hoe braaf en weinig agressief is uiteindelijk de Belgische pers?
Verleyen: ‘Belgische kranten en tijdschriften laten de minnaressen van ministers met rust. Dat lijkt me niet zo slecht, ofschoon ik van mening ben dat als een monarch geheime liefdes heeft, de natie daarover geinformeerd mag worden. Over een dame met macht die naar bed gaat met een minister wordt geschreven dat ze een goede vriendin van de betrokken politicus is. Begrijp je? Hoogst zelden wordt van die stilzwijgende regelgeving afgeweken, zoals bij het Agusta-schandaal, toen in vrijwel alle kranten te lezen stond dat Carla Galla de levensgezellin is van Eurocommissaris Karel Van Miert. Over het prive-leven van ex-premier Wilfried Martens en de escapades van Dehaene wordt in alle talen gezwegen. Dat is een ongeschreven wet waar iedere journalist zich strikt aan houdt.
Ik ga overal vertellen dat de pers niet vrij is, omdat geen enkel maatschappelijk systeem dat is. Iedere journalist weet waar zijn vrijheid begint en eindigt. Bij de discussie over persvrijheid wordt meestal uit het oog verloren dat de Europese pers kapitalistisch is. Het is immers onmogelijk op grond van strikt communistische of socialistische ideeen een commerciele pers op te bouwen. De advertentiemarkt zal hieraan nooit willen meewerken. Het is wel een verdienste van de kapitalistische pers dat ze duidelijk stelt dat ze een bepaald spectrum van meningen - communisme, leninisme enzovoort - niet kan bieden. Als democraten zijn we verplicht dat kleine stemmenpotentieel te koesteren door middel van kleine blaadjes of via allerlei boodschappen in de traditionele media. Kranten die in Belgie willen overleven moeten een keuze maken tussen een plebejisch blad of een ernstig blad. Wie iets tussen beide in wil, verliest lezers, zoals Het Volk waarvan de oplage blijft afkalven. Met de kwaliteitspers gaat het de goede kant op. De oplage van De Morgen is langzamerhand aan het stijgen. Dat is wellicht onder invloed van hoofdredacteur Yves Desmet, een man die overigens in weinig vriendelijke bewoordingen over me heeft geschreven. Hij typeert me als een blinde fan van de liberale politicus Guy Verhofstadt. Ik prijs niet de pen van Desmet, maar zijn redactionele aanpak. Ofschoon ik De Morgen af en toe nog te studentikoos vind, moet ik toegeven dat die krant langzamerhand geschiedenis begint te maken en zonder tegenslagen een grote krant zal worden. In Vlaanderen zullen maar twee serieuze kranten overeind blijven: De Morgen en De Standaard. Andere kranten die hun toekomst willen veiligstellen, zullen op de populaire toer moeten gaan, zoals Het Laatste Nieuws, anders zijn ze gedoemd te verdwijnen.’
HOE GROOT IS zijn moreel gezag als politiek commentator? Worden zijn interviews en stukken in de koffiekamer van het Belgische parlement gespeld?
Verleyen: ‘Ik geloof niet dat een politieke column invloed kan uitoefenen op het verloop van de Belgische politiek. Aan zo'n stukje in Knack is vooral celebrity verbonden. Zo word ik af en toe gevraagd om op televisie aan een debat deel te nemen. De laatste tijd wordt mijn naam ook in politieke debatten gebruikt, of wordt een citaat uit mijn stuk wel in het parlement voorgelezen. Het mechanisme om middels een artikel een politieke partij op te jagen heeft na Manu Ruys, de politieke commentator van De Standaard, nooit meer gefunctioneerd. Moet ik daar nu rouwig om zijn? Nee toch.’
Uit alles wat je in ‘Handelingen van een inboorling’ hebt geschreven, blijkt dat je Belgie nog eens wilt zien met de ogen van de verbaasde buitenstaander die je de afgelopen jaren min of meer geworden bent. De Vlaming moet zich handhaven in een samenleving zonder het gevoel dat Nederlanders, Britten of Duitsers kennen: dat hun land tegelijk ook een volk is.
Verleyen: ‘Er is in Belgie geen gemeenschappelijke openbare opinie meer. Zo heb ik de voorbije jaren geconstateerd dat Wallonie een zonderling land is geworden, veel vreemder dan Wales. Als je er met de trein door spoort om vervolgens op een willekeurig station uit te stappen, kom je in een andere wereld terecht. Wallonie is een eenpartijstaat geworden. De Parti Socialiste is er de grote baas. Zou het toeval zijn dat PS eveneens de afkorting is van Prevoyance Sociale (Sociale Voorzienigheid)?’
Is Belgie na de staatshervorming een groot openluchtmuseum geworden?
‘De Belgische ziel is verdwenen, maar er zijn tekenen die erop wijzen dat ze plotseling weer tot leven kan worden gewekt. Je mag toch niet uit het oog verliezen dat de Belgen er zonder een schot te lossen in geslaagd zijn een unitaire staat te ontmantelen. Wat Martens en Dehaene allemaal voor elkaar hebben gekregen, daar geilen de Russen, Spanjaarden en Israeli’s nog altijd op. Slechts weinigen weten dat een Spaanse studiegroep nagenoeg een jaar bij de christen-democratische volkspartij heeft gelogeerd om de ontwikkeling van de Belgische staatshervorming van nabij te kunnen volgen en op die manier oplossingen te vinden voor de problemen met de Catalanen en Basken in Spanje. Zo zie je maar waarin een klein land in internationale context dan toch weer groot kan zijn.’