Aan de Gouden Eeuw kleeft een beeld van schepen die met de Hollandse driekleur in top de wereldzeeën bevoeren en zo de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden tot een welvarende natie maakten. Historicus Karwan Fatah-Black, verbonden aan de Universiteit Leiden, kwam de befaamde handelsgeest zeker tegen in zijn onderzoek naar trans-Atlantische handel in de zeventiende eeuw, maar dan op een andere manier. Achter het beeld van fiere kooplieden gaat een wereld schuil van smokkel en samenwerking met andere imperia.

De handelsregisters van de West-Indische Compagnie tonen slechts een deel van wat er van hand tot hand ging aan de westkust van Afrika, in de Cariben en de havens van Amerika. Want die welvarende Hollandse republiek werd voor een belangrijk deel gevormd door clandestiene activiteiten. Voor het bieden van inzicht in het uitgebreide netwerk van informele handel in de West krijgt Fatah-Black (1981) een van de vijf Heineken Young Scientists Awards.

Tijdens zijn promotieonderzoek verdiepte Fatah-Black zich in Paramaribo als Atlantisch handelsknooppunt. Daar werd suiker, melasse en wijn onderhands verhandeld. Daar werden valse vrachtbrieven geschreven en handelsregels omzeild, alles ver weg van het wakend oog van de Staten-Generaal. Het idee dat de handelslieden werkten ter eer en glorie van de natie is volgens Fatah-Black een fictie, achteraf verzonnen als onderdeel van nationalistische geschiedschrijving. ‘Men was vooral loyaal aan zichzelf, niet aan Holland’, zegt hij. ‘Als het op de regels aankwam was de handelsketen overwegend pragmatisch en flexibel. Smokkel werd ook niet ervaren als een misdaad tegen het vaderland, maar als een vrij normale activiteit waar iedereen zich mee bezighield, van kapiteins tot gouverneurs.’

Dat smokkel iets was van een duistere onderwereld klopt dan ook niet, aldus Fatah-Black: ‘Boven- en onderwereld waren onderdeel van de informele handelsnetwerken. Ambtenaren en douaniers deden er volop aan mee. Ook voor hen was smokkel een instrument voor persoonlijke verrijking of simpelweg een manier om te overleven als de compagnieschepen uit de republiek op zich lieten wachten.’

Het onderzoek van Fatah-Black laat zien dat wie handel bestudeert geen genoegen moet nemen met alleen de officiële bronnen. Hij koos voor een indirecte benadering: de omschrijving van ladingen vergelijken op het moment van inschepen en het moment van uitladen, bijvoorbeeld, of controleren in hoeverre schepen ook daadwerkelijk voeren op de bestemmingen die werden opgegeven. Ook de persoonlijke correspondentie bleek een belangrijke bron. ‘In brieven zijn handelaren verrassend open over hun smokkelpraktijken’, ontdekte Fatah-Black.

Op die manier komt ook het onderzoek naar de slavernij in een ander licht te staan. ‘Ook bij het vervoeren en verhandelen van slaven werd veel buiten de boeken gehouden, zo ontdekte mijn collega-historicus Ruud Paesie. Bovendien vond niet alle slavenhandel voor Nederlandse kolonies plaats op schepen die onder de Nederlandse vlag voeren’, zegt Fatah-Black.

Om het economisch belang van de trans-Atlantische slavenhandel te reconstrueren, bedacht hij samen met collega-historicus Matthias van Rossum een theoretisch model waarmee voor het eerst een volledige inschatting werd gemaakt van de economische impact van deze handel.

Het onderzoek van Fatah-Black illustreert hoe de geschiedwetenschap probeert los te komen van nationale en disciplinaire kaders. ‘De blik van historici is vaak erg gekleurd door de negentiende-eeuwse opvatting dat het verleden behoort tot een natiestaat. Maar de geschiedenis van de zeventiende en achttiende eeuw past niet in dat model. Die wereld was er een van globalisering en interimperiale netwerken. De netwerken waarin Paramaribo een knooppunt vormde, strekten zich uit tot aan Barbados en Nieuw Amsterdam. Dat er destijds een Hollandse vlag op een schip wapperde zegt dus niet zo veel, niet over de opvattingen van de opvarenden en niet over het land zelf.’

In zijn huidige onderzoek gaat Fatah-Black door op het slavernijverleden. In 2015 kreeg hij een Veni-beurs van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek om slavernij in een stedelijke context te onderzoeken. Het leven van tot slaaf gemaakten op de plantages is uitgebreid bestudeerd, maar stadsslavernij is onbelicht gebleven. Fatah-Black probeert deze lacune te vullen met onderzoek naar de nalatenschap van vrouwelijke slaven in Paramaribo die vrij werden gelaten.

Om het onderzoek naar het slavernijverleden verder te versterken heeft Fatah-Black met een aantal jonge historici de Leiden Slavery Studies Association opgericht, een samenwerkingsverband tussen academici uit verschillende vakgebieden waar de slavernij een rol in speelt. ‘We merkten dat veel onderzoekers op een of andere manier met slavernij bezig zijn’, aldus Fatah-Black. ‘Rechtshistorici bijvoorbeeld, die kijken naar wat de afschaffing van de slavernij juridisch betekende, of wetenschappers die zich bezighouden met de wereld rondom de Zwarte Zee en slavenhandel in hun archieven tegenkomen.’ Zijn doel is om slavernij niet als een losstaand historisch onderwerp te behandelen, maar als een mondiaal thema dat verweven is met de geschiedenis als geheel. ‘We moeten af van het idee dat slavernij zich beperkt tot een zwarte bladzijde in het verleden van dit land. Het idee van een bladzijde is namelijk dat je hem kunt omslaan.’