«Ach,» zegt de schrijver zelf. «Een stuk brood is altijd nog belangrijker dan een boek.» Voor de literaire zelfkant van het bestaan zitten we in België goed, en zéker bij Herman Brusselmans, volksschrijver par excellence. Niet alleen publiceert hij zijn boeken in het tempo van een noeste handarbeider, bij monde van zijn personages verwoordt hij ook nog eens het cultureel onbehagen van het gemene volk. Zijn mooiste boek tot nog toe, rechtstreeks ontsproten uit de zompige onderbuik van de samenleving, is Het einde van mensen in 1967. De mythe gaat dat hij dit boek in drie weken tijd schreef en onder een andere naam opstuurde naar zijn eigen uitgeverij. Het zou zijn geretourneerd met de opmerking dat het een zwakke Brusselmans-imitatie was. Een vreemd verhaal, want het bijzondere van dit boek is nu juist dat de schrijver eventjes volkomen van zichzelf verlost lijkt. In vliegende vaart tekent hij de wederwaardigheden van een aantal dorpsbewoners op. Zonder enige ironische distantie en tóch heel geestig beschrijft hij met schijnbaar even groot gemak het grote verlangen van een lesbische verpleegster, als de pathologische heerszucht van een pooier en de zorgelijke maagdelijkheid van een plattelandsdokter. Misschien omdat in hetzelfde jaar, 1999, nóg een Brusselmans verscheen, en wel het geruchtmakende Uitgeverij Guggenheimer, was Het einde van mensen in 1967 alweer weg voordat het op waarde geschat kon worden. De sappige Vlaamse dialogen tussen de vier aan de barkruk vastgeroeste ouwe mannen, Dikke Druppel, Manke Juul, Jef Kastel en Toon de Trekzak, die als een Leitmotiv in het boek fungeren, zijn even mooi en schrijnend als de eveneens in dialect gestelde monologen uit Last Orders van Graham Swift. En die kreeg er de Bookerprize voor.
Inmiddels zijn we alweer een paar Brusselmansen verder; onlangs verscheen Mank, volgens de flaptekst «een eenvoudige doch toffe volksroman». Inderdaad sleept de protagonist, genaamd Herman Brusselmans, zich hier weer van niks naar nergens, van schoenlapper naar garagist, van badmintonleraar naar hitsige buurvrouw. Het is de barre tocht van alledag; het biedt de schrijver de gelegenheid eens flink van leer te trekken tegen de onverdraaglijke banaliteit van het bestaan. Mank staat bol van de «hij schrijft wat ik denk»- gemeenplaatsen, of het nu om vrouwen gaat, de politie («De flikken zijn een stelle tje ongetrainde klepzeikers die nog geen Bulgaar zouden weten te vinden al stuurde je hen op missie naar Sofia.»), of om Mozart die in vergelijking met de muziek van Status Quo toch eigenlijk maar een prutser is.
«Een goede schrijver is een klootzak van wie je niet weet of hij meent wat hij zegt», zei Brusselmans in een interview toen hij werd gevraagd naar zijn «engagement». Het dreigement dat hij uitsprak aan het einde van zijn Guggenheimer-trilogie, dat Guggenheimer nu de politiek in zou gaan, zal dan ook wel nooit bewaarheid worden. «Politiek is voor de krant, niet voor scheppend proza.» Zijn personages kunnen dan ook rustig vanuit hun onderbuik blijven kankeren, niet gehinderd door enige politieke correctheid: «Overal zijn de mensen grote boeren, daar valt niet aan te ontkomen.»
Een equivalent voor Herman Brusselmans in de Nederlandse literatuur is moeilijk te bedenken, al zegt hij zelf beïnvloed te zijn door Reve en Campert. Misschien nog het meest verwant, zowel in zijn ongrijpbaarheid als in zijn geestigheid, is Arnon Grunberg. Maar Grunberg is inmiddels een kosmopoliet, en Brusselmans blijft een jongen van de straat. Een jongen van halverwege de veertig die, hier meer dan in België, gretig wordt geconsumeerd, zowel door beroeps- als door gewone lezers.
Op de uittrekselsite schrijft een scholier: «Ik ben niet van mening veranderd of aan het denken gezet door het boek, maar ik vond de manier waarop Brusselmans Guggenheimer neerzette, wel vermakelijk.» En ene Els vermeldt op haar weblog dat ze niet zon echte lezer is, maar absoluut «dol» op de boeken van Herman Brusselmans. «Gelukkig is hij zeer productief», redeneert ze fris vanuit de consument.
De hoge productiviteit van Herman Brusselmans wordt meestal tégen hem gebruikt. Het einde van mensen in 1967 was onder een andere schrijversnaam, en bij een andere uitgeverij, misschien wel een heel ander lot beschoren geweest. «Ach», zegt de schrijver zelf. «Ik ben een volkslul van dertien in een dozijn.»