
In de loop der jaren publiceerde Zadie Smith met enige regelmaat korte verhalen, met name in The New Yorker. Neem het verrukkelijke ‘Ontsnapping uit New York’, waarin Michael Jackson, Elizabeth Taylor en een oude, dikke Marlon Brando met een huurauto (‘Hurts’ noteert Jackson als Brandon het verhuurbedrijf Hertz suggereert) de stad ontvluchten tijdens een ongedefinieerde Apocalyps. Ze luisteren naar de soundtrack van Les Miserables, stoppen bij zo ongeveer iedere Burger King, McDonald’s en kfc die ze tegenkomen en raken al met al niet erg ver, maar dat doet er niet toe: het naderende einde van de wereld blijkt een toestand waar de verlopen sterren zich uitstekend toe verhouden. Hun vervreemding is de vervreemding van iedereen geworden, hun levens zijn niet langer grotesker dan de levens van anderen. Te midden van de rampspoed, onzichtbaar in de vluchtende mensenmenigte, vinden ze een ongekende verbondenheid met elkaar en de wereld. Overlopend van sentiment grijpt Jackson de handen van zijn vrienden, tevens, hoe kan het ook anders, ouderfiguren.
‘Ik wil niet op een ander moment leven’, zegt hij. ‘Ik wil dit heden, dit hier.’
‘Ontsnapping uit New York’ is opgenomen in Het verbond, de verhalenbundel waarmee Smith na bijna twintig jaar schrijverschap debuteert. Er staan meer verhalen in die eerder in literaire tijdschriften verschenen (waarvan de twee vroegste stammen uit 2013, en het meest recente uit 2018), maar van de negentien verhalen zijn er elf nooit eerder gepubliceerd. Alleen al daarom is de bundel meer dan een gemakzuchtige selectie van aanwezig materiaal, of een tussendoortje na de essays in Feel Free (2018), en voor het verschijnen van weer een nieuwe roman (nog dit jaar: The Fraud).
Een debuut, dus, en niet alleen in de technische zin van het woord. Bij het lezen van de verhalen in Het verbond moest ik regelmatig denken aan de 24-jarige schrijver van White Teeth, die vol bravoure, soms overmoedig en een tikje wijsneuzerig maar overduidelijk briljant het literaire wereldpodium bestormde. Zoals dat debuut uit 2000 is deze bundel eclectisch, onevenwichtig en onweerstaanbaar energiek. Smith wil alle registers openen, alle genres beheersen, laten zien dat ze voor geen kleintje vervaard is. Ze maakt uitstapjes naar de toekomst en het verleden, naar realisme en absurdisme, slapstick, tragedie, parabel, zedenschets en aanklacht, soms binnen het bestek van één en hetzelfde verhaal.
Niet alles werkt, sommige verhalen werken zelfs helemaal níet, maar Smith lijkt in de korte vorm iets te hervinden wat ze in haar romans (meest recentelijk: NW uit 2012 en Swing Time uit 2016) een beetje was verloren: een zorgeloosheid, niet als gebrek aan ernst of diepgang, maar als breekijzer voor haar eigen schrijverschap en, waarom ook niet, fictie in het algemeen.
Zoals in haar romans en essays, toont Smith zich ook in haar verhalen een meester van het contemporaine: bijna allemaal zijn ze, impliciet of expliciet, doortrokken van een hedendaagse politieke en maatschappelijke werkelijkheid. Smith schrijft over tijden van politieke correctheid, ‘cancel culture’, klimaatverandering, geweld tegen vrouwen. Er zijn Trump en Brexit, de verhoren van Christine Blasey Ford en Brett Kavanaugh passeren de revue, er wordt gebeden voor slachtoffers van racistisch geweld als Eric Garner, Michael Brown en Sandra Bland. Vaak plaatst ze dergelijke zeer concrete, journalistieke verwijzingen in een abstract of vervreemdend kader, zoals in de sublieme parabel ‘De Lazy River’. In een all-inclusive resort in Almería, Zuid-Spanje, laat een amorf ‘wij’ zich dagenlang meevoeren met de kunstmatige stroom van een aangelegde, cirkelvormige, ‘Facebookblauwe’ rivier: ‘Zelfs als je niet beweegt kom je ergens en keer je vervolgens terug naar waar je begon, en als je over de diepte van een metafoor kunt spreken, dan is die hier pakweg een meter, met uitzondering van een kort stukje waar hij bijna twee meter diep wordt.’ Smith presenteert de luie rivier opzichtig als een metafoor, ze ís een opzichtige metafoor, en tegelijk ontsnapt ze voortdurend aan haar symbolische dimensie – of valt daarmee zozeer samen dat de concrete werkelijkheid (van bijvoorbeeld de terloops genoemde Brexit, de Afrikaanse vluchtelingen die via Libië en Lampedusa Spanje hebben bereikt, de twitterende Amerikaanse president) het verhaal niet voorziet van een realistische laag, maar een dergelijk realisme als zodanig juist bevraagt.
Je bent natuurlijk niet automatisch hedendaags als je over hedendaagse onderwerpen schrijft: genoeg schrijvers die in de valkuil van het actuele stappen en daar volstrekt achterhaalde fictie over schrijven. Misschien wel meer dan de onderwerpen is het Smiths feilloze oor voor toon die haar fictie op de beste momenten zo’n geweldige levendigheid geeft. Een aantal van de verhalen (waarvan ‘Downtown’, ‘Stemming’ en vooral ‘Nu meer dan ooit’ de sterkste zijn) kenmerkt zich door gelijkaardige vertellers, die er een volstrekt eigenzinnige mix van brutaliteit, onverschrokkenheid en (quasi) diepzinnige overpeinzingen op nahouden. Zulke vertelstemmen verweeft Smith geraffineerd met een kakofonie van straatgeluiden, krijsende kinderen, ontploffende dragqueens, oude punks, kwebbelende papegaaien en blaffende honden, zodat er een soort wervelwind ontstaat die alles optilt en verplaatst; een voortrazend ‘nu’ dat je geen keuze laat dan meebewegen, zonder te weten wat er gebeurt, of waar je zult landen – het omgekeerd evenredige van een luie rivier.
In de minder of zelfs allerminst geslaagde verhalen ontbreekt een dwingend nu, en komt de taal tot stilstand in al te keurige constructies. Deze verhalen zijn het meest moeiteloos te volgen, omdat ze duidelijk afgebakende onderwerpen hebben (ex-agent raakt verslaafd aan OxyContin, kickt af, verandert in een sentimentele man; een vrouw concludeert dat ze mannen altijd heeft beschouwd als muzen; een stotterend jongetje valt buiten de boot door karikaturaal beschamende hippie-ouders) en omdat ze, paradoxaal genoeg, zo goed uitgedacht lijken dat het geschrevene een saaie invuloefening wordt. Dan staan er plots zinnen als: ‘Natuurlijk had ze wel gedacht dat hij het rot zou vinden van Leon, maar kennelijk schoot haar voorstellingsvermogen in dezen te kort’ en ‘Hij propte een pluk tabak in een pijp en tuurde naar zijn enige zoon’. Gelukkig blijft er meer dan genoeg over om je verbluft en wakkergeschud achter te laten.