Londen, 1887. De warmste zomer tot op heden. De stad zweet. Ratten scharrelen door de donkere steegjes van Whitechapel, het gebied in Oost-Londen dat auteur Jack London later zou omschrijven als «de afgrond van de hel». De sfeer van revolutie is onmiskenbaar aanwezig. Radicale Ieren schreeuwen om zelfbeschikking. Ondervoede massa’s noemen Victoria de «koningin van hongersnood». Daklozen slaan tenten op in de keurig verzorgde parken en tuinen van het West End. Politiecommissaris Sir Charles Warren sluit het centrum van de stad af. In Mayfair breken rellen uit. Maar pas maanden later, op 13 november, is het echt raak: op Trafalgar Square botst een overweldigend leger van politie en militairen met socialistische demonstranten die pleiten voor een einde aan armoede en werkloosheid. Onder de betogers bevinden zich Karl Marx’ zuster Eleanor, de schrijver George Bernard Shaw en de kunstenaar William Morris. Er valt één dode en meer dan honderd mensen raken gewond. Het plein verandert in een slagveld. Bloed vloeit.

Een jaar na «Bloody Sunday» staat Mary Ann Nichols te wiegen op haar benen op de door gaslampen verlichte hoek van White chapel Road en Odborn Street. Het is even na middernacht. In de nabijgelegen kroeg is het nog een drukte van belang: dronken mannen en vrouwen dringen om een glas bier of gin. De behoorlijk aangeschoten Mary Ann zegt tegen een vriendin geen geld te hebben voor een bed voor de nacht. Maar dat zou ze wel even gaan «verdienen». Dan verdwijnt ze zoals zoveel arme Londense vrouwen in de koude mist van Whitechapel om haar lichaam te verkopen.

03.40 Uur. Een vrachtrijder vangt in de omgeving van de stallen bij New Cottage een glimp op van iets donkers op straat. Hij gaat kijken. Hij ziet het lichaam van een vrouw, op de rug gekeerd, handen strak langs de zijden, jurk opgetrokken tot boven de knie, grijze ogen opengesperd, keel opengesneden van oor tot oor. Ze heeft verscheidene steekwonden in haar buik.

Acht dagen later. Het centrum vibreert met een collectief zoeken naar escapisme. De bewoners van Whitechapel vermaken zich met wonderlijke shows waarin vreemde wezens optreden, zoals behaarde mannen, haarloze honden, gorilla’s en de Jonge Engelse Reus, die naar eigen zeggen een kennis is van koningin Victoria en haar familie. Het is hier waar John Merrick, de afschuwelijke Elephant Man, die een speeltje zou worden van de Londense society, zijn vuurdoop als kermisattractie kent. Op een avond als deze wordt Annie Chapman in een steeg gevonden: keel doorgesneden, buik opengesneden, ingewanden weggehaald en neergelegd op de grond boven haar rechterschouder. De baarmoeder, blaas en delen van de vagina zijn verwijderd.

Een maand later. Elizabeth Stride en Catherine Eddowes sterven na soortgelijke aanvallen. Dan, op 9 november, treft een collega-prostituee de jonge, mooie Mary Jane Kelly aan in een huis in Miller’s Court: keel doorgesneden, borsten weggesneden en ingewanden verwijderd. Het krioelt op de plaats van delict van de politieagenten. Inspecteur Frederick George Abberline van Scotland Yard arriveert. Hij onderzoekt de kamer. Hij concludeert dat de moordenaar een vuur had gemaakt, zodat hij beter kon zien in het donker.

Londen is in rep en roer. Bij de Central News Office wordt een brief bezorgd van een man die beweert de moordenaar van de vijf prostituees te zijn. In een handomdraai staan kranten over de hele wereld er bol van, bijvoorbeeld de East London Observer en The New York Times, die elk eigen verdachten opvoeren. De burgemeester looft een beloning van vijfhonderd pond uit. De moorden trekken de aandacht van linkse intellectuelen, zoals George Bernard Shaw, die op 24 september 1888 in een brief aan de oppositiekrant The Star op ironische wijze commentaar levert op «het succes waarmee de moordenaar van White chapel de sociale kwestie aan de orde stelt».

De schrijver refereert aan Bloody Sunday een jaar eerder. Hij hekelt de huichelarij van de elitaire kranten. Eerst pleitten die namelijk bij Sir Charles voor het inzetten van zijn politiemacht om het klagen van het gepeupel over het gebrek aan eten in de kiem te smoren. En nu durven dezelfde bladen zich «zorgen te maken» over dezelfde mensen die ten prooi vallen aan het monster van Whitechapel. Bernard Shaw speelt geraffineerd met het idee dat de onderdrukten een voorbeeld zouden kunnen nemen aan de moordenaar: «Voor de radicalen is de moraal van het verhaal het feit dat het humanisme, de politieke wetenschap, economie en religie allemaal verrot zijn. En dat de enige taal die u dames en heren verstaan, de taal van het mes is.»

De gefabriceerde bekommering van de heersende klasse is vergeefs. De politie hanteert de zaak stuntelig. En van politici kunnen de Oost-Londenaren al helemaal niets verwachten. Die zetten zich alleen in voor het eigenbelang en het veiligstellen van de monarchie. Whitechapel wordt aan zijn lot overgelaten. Op 15 oktober ontvangt George Lusk, voorzitter van de kersverse burgerwacht van de wijk, een brief en een pakje. Het pakje bevat een bloederige substantie. De brief luidt: «Ik stuur u de helft van de nier die ik uit een vrouw nam, de andere helft frituurde ik en at ik het was erg lekker misschien stuur ik u het bebloede mes dat het uitnam als u even zou wachten. Ondertekend. Pak me als u kan meneer Lusk.»

De aanhef van de brief telt twee woorden: «From Hell».

Wie het waagt een gezicht te geven aan Jack the Ripper dreigt meer over zichzelf te weten te komen — en prijs te geven — dan over de moordenaar van Whitechapel. In Londen spreidden politici en politie tijdens de moorden diepgewortelde vreemdelingenhaat ten toon door meteen allerlei arme mannen van Pools-joodse afkomst aan de schandpaal te nagelen. Een Engelse heer pleegt nu eenmaal niet zulke moorden! Deze vooroordelen leggen twee dingen van het late Victoriaanse tijdperk bloot: de groeiende kloof tussen rijk en arm en het allesoverheersende belang van blank, mannelijk en Engels zijn.

De Ripper weerspiegelt ook de huidige tijd, waarin de mens onverzadigbaar lijkt te smachten naar gruwelverhalen. Sinds de kille jaren tachtig zijn seriemoordenaars de personificatie van menselijke monstruositeit. De grens tussen werkelijke en verzonnen killers verdwijnt. Populaire personages als dr. Hannibal Lecter, de antiheld van Thomas Harris’ misdaadromans, zijn zo vergroeid met het culturele weefsel van de moderne westerse maatschappij dat ze bijna wezens van vlees en bloed worden. Qua «authenticiteit» is Lecter moeilijk te onderscheiden van de Ripper; beiden zijn samenraapsels van sprookjes en mythen. Gevolg: de «waarheid» over de Ripper doet er nauwelijks nog toe. Waar het om gaat is het verhaal — om hoe wetenschappers, historici en kunstenaars nu de gebeurtenissen van meer dan honderd jaar geleden narratief vormgeven.

Uit de Ripper-literatuur blijkt dat hoe meer vergezocht en fantasierijk een theorie is, des te sterker deze zich nestelt in het collectieve bewustzijn. Dit geldt des te meer voor de meest recente identificatie van de Ripper, afkomstig van de Amerikaanse misdaadauteur Patricia Cornwall. Zij beweert onomstotelijk te hebben bewezen dat de impressionistische schilder Walter Sickert (1860-1942) de moordenaar van Whitechapel was. Weinig van Cornwalls betoog is echter origineel. Ripperologen impliceren Walter Sickert al sinds de jaren zestig bij de moorden. Het sterkste argument hiervoor komt van de Britse journalist Stephen Knight, die in 1976 in zijn boek Jack the Ripper: The Final Solution een bizarre, maar daardoor niet minder boeiende verhandeling houdt waarin de moorden het gevolg zouden zijn geweest van een samenzwering tussen koningin Victoria, de vrijmetselaars en Walter Sickert. Deze theorie heeft geleid tot twee belangwekkende nieuwe kunstwerken: een literaire graphic novel van Alan Moore en Eddie Campbell, getiteld From Hell, en een gelijknamige hierop gebaseerde film van de gebroeders Allen en Albert Hughes. Allebei zijn het rijke, moderne teksten die handelen over geslachtspolitiek, rassenrelaties, politieke ideologie, de kloof tussen rijk en arm en de groeiende invloed van de massamedia.

De feiten van het complot: Walter Sickert komt door zijn vriendschap met prinses Alexandra in aanraking met de jonge prins Edward, kleinzoon van Victoria, troonopvolger en latere hertog van Clarence en Avondale. Tijdens bezoeken aan Sickerts atelier in East End raakt «prins Eddy», zoals de stuntelige jongeman in de volksmond heet, verliefd op Annie Crook, een katholiek meisje van lage komaf dat voor Sickert poseert. Eddy en Annie krijgen een kind en trouwen in het geheim. Als Victoria erachter komt, geeft ze dr. William Gull, koninklijk chirurg en de grote man binnen de vrijmetselaars, opdracht het schandaal in de doofpot te stoppen. Echter, Annie heeft het hele verhaal verteld aan vier vriendinnen die zich prostitueren in Whitechapel. De waarheid ligt dus op straat, en de gevolgen kunnen ingrijpend zijn. Sinds Bloody Sunday wankelt het Britse establishment vanwege de groeiende socialistische beweging en de roep om home rule in Ierland. Nu lijken vier onaantrekkelijke, arme vrouwen uit het getto het lot van het Huis van Windsor in handen te hebben, en daarmee ook de toekomst van het land.

Volgens Knight vormden Gull, koetsier John Netley en een mysterieuze derde man een drie-eenheid die verantwoordelijk was voor de vijf Jack the Ripper-slachtoffers (de vier staatsgevaarlijke vrouwen plus een slachtoffer dat «per ongeluk» werd vermoord). Werkwijze: Gull lokt de prostituees in zijn koets, verdooft hen met vergiftigde druiven — en rijt ze open.

In een merkwaardig hoofdstuk in de graphic novel van Moore en Campbell toont Gull zich een vrouwenhater, geobsedeerd door fascistische romantiek. Tijdens een koetsrit door Londen citeert hij hartstochtelijk William Blake: «Enslaved the daughters of Albion weep, a trembling lamentation.» Voor de vertrouweling van Victoria is Londen een kunstwerk, een tekst die kan worden gebruikt voor het creëren van «eigen kunstwerken» — de Ripper-moorden. Motief? Gull tegenover Netley: «Zou jij kunnen leven in een wereld waarin vrouwen overheersen? Nee. Onderschat dus nooit de wraak van de vrouw.» Angst voor vrouwelijkheid tekent Gulls karakter. Tijdens de rit verhaalt hij over de mythologische strijd tussen goden en godinnen en vertelt hoe het uitmoorden van kinderen een effectieve aanslag is op het moederschap, het ultieme symbool van de «magische kracht» van vrouwen. Later zou de Ripper trachten deze «kracht» weg te nemen door de baarmoeder van zijn slachtoffers te verwijderen.

En Walter Sickert? Knight voert bewijs aan dat hij Jack the Ripper kon zijn geweest. Schilderijen van Sickert bevatten referenties aan de Ripper-moorden. Bijvoorbeeld The Camden Town Murder, waarin een man met gebogen hoofd op bed zit naast een naakte liggende vrouw. Het zou kunnen gaan om de moord op Mary Kelly, het laatste Ripper-slachtoffer. Is de man op het schilderij Sickert/the Ripper? Is het gebogen hoofd een schuldbekentenis, een teken van rouw over onuitsprekelijke misdaden? In de jaren zeventig vond Sickerts zoon Joseph drie vlijmscherpe chirurgmessen tussen de schilderspullen. Tegenover Knight zei hij: «Mijn vader was een vreemde man…»

Een vreemde man — na een eeuw valt weinig meer dan dit met volledige zekerheid te zeggen over de identiteit van Jack the Ripper. Dat Knights theorie weinig «bewijst», is oninteressant. Het is een veronderstelling, een tekst die een zenuw raakt, zeker in de vorm van de film van de gebroeders Hughes, met Johnny Depp in de rol van de drugsverslaafde inspecteur Abberline. Het is een film waarin het Victoriaanse Londen onweerstaanbaar melancholisch in beeld wordt gebracht, met hallucinaties over witte borsten, liters bloed op een zwarte achtergrond en stukken glimmend mensenvlees op een tafel naast een smeulende open haard. Het is een verhaal over vrouwenhaat en klassenstrijd, over de geboorte van de moderniteit, over een onbekende die een eeuw na zijn briefje aan meneer George Lusk van Whitechapel, Londen, opnieuw vanuit zijn graf zegt, grijnzend: «Catch me if you can.»

From Hell draait binnenkort in Nederland