
‘Eén ding moet glashelder zijn. De onderste steen moet boven.’ Aldus sprak premier Mark Rutte op een persconferentie over de neergestorte MH17 in 2014. Zijn woorden luidden een lang onderzoek, het begin van veel diplomatie en mogelijk een ingewikkelde procesgang en strafrechtelijke vervolging van de daders in. Voor sommige nabestaanden liggen er echter ook al in de onderzoeksfase nog wat stenen die gelicht moeten worden. De onduidelijkheid over het opvragen van radar- of satellietbeelden van Rusland, Oekraïne of Amerika is niet geheel opgehelderd en of de communicatie tussen landen, veiligheidsdiensten en vliegtuigmaatschappijen over onveilige vliegzones daadwerkelijk is verbeterd is niet voor iedereen zonneklaar. Wantrouwen ligt op de loer.
De ramp met de MH17 en met name de nasleep ervan kan als voorbeeld dienen van een wending die in de politieke cultuur is opgetreden, een wending naar een oculaire democratie, waarin het ‘oog’ centraal staat. Kenmerkend aan deze oculaire wending is de centrale rol die voor wantrouwen of beter gezegd controle op de macht is weggelegd en de betekenis die de reconstructie van het verleden speelt.
Politiek wantrouwen is als categorie een tamelijk onsamenhangende verzamelnaam die heel verschillende verschijnselen samenbalt. Het verwijst naar het politieke cynisme van mensen die al hun geloof in de vertegenwoordigende democratie zijn kwijtgeraakt, naar de formele controlerende organen zoals de Algemene Rekenkamer en de rechtsstatelijke checks and balances, de trias politica, en naar de mensen die simpelweg het plaatje compleet willen krijgen, zoals de nabestaanden van de slachtoffers van de MH17. Niet zonder reden wordt democratie wel een systeem van ‘georganiseerd wantrouwen’ genoemd. Maar over wat voor soort wantrouwen we het hebben en hoe de verschillende vormen moeten worden gewaardeerd is niet evident.
Boeken die de geschiedenis van de democratie als een succesverhaal beschrijven, gaan doorgaans over de strijd om de zelfbeschikking van het volk. Inderdaad zijn de collectieve wilsvorming en het vaak zwaar bevochten zelfbestuur voor en door burgers enkele van de voornaamste verdiensten van het democratische project. Maar naast de vorming van de macht is er nog een ander verhaal, en dat gaat over de controle op de macht. In Life and Death of Democracy (2009) wees de Britse politieke wetenschapper John Keane erop dat veel populaire scheppingsverhalen vooral de nadruk leggen op de eerste van de samenstellende termen (de demos, het volk) en te weinig op de tweede (de kratos, de macht of kracht). Aandacht voor de rol van wantrouwen, argwaan en controle op die macht kan die omissie wegnemen. Daarvoor zijn twee redenen: de opleving van de rol van het ‘oog’ in de politiek en het pact dat wantrouwen opvallend genoeg kan sluiten tussen verleden en toekomst, tussen ‘regeren is vooruitzien’ en ‘omzien in wrok’.
Wantrouwen, zo zou mijn stelling luiden, is allesbehalve een passieve, afstandelijke of zelfs cynische houding. De sleutel tot een democratie is controle op de macht. Maar die controle kan niet zonder verbeelding.
Op het eerste gezicht lijken controle en verbeelding strijdig met elkaar. Controleren is op zichzelf een belangrijk maar ook enigszins beperkt aspect van democratie. Draait democratie niet vooral om de vorming van een collectieve wil, het formuleren en nastreven van een algemeen belang (‘de doorbraakgedachte’, ‘de wederopbouw’, ‘de verzorgingsstaat’, ‘veiligheid’) of op z’n minst het bereiken van compromissen in pluriforme samenlevingen? En zijn ideeën en idealen daarvoor niet veel belangrijker dan de controle, die pas achteraf moet worden uitgevoerd? Wordt het bestaan in een democratie niet uitzichtloos als het alleen om controle gaat en er voor visie en vergezichten geen plek is?
Verbeelding, vervolgens, wordt vaak verbonden aan de participerende rol van burgers om de democratische ideeënontwikkeling tot wasdom te laten komen. Of aan de kritische rol van die burgers om alternatieven aan te reiken voor de bestaande politieke en maatschappelijke realiteiten (‘weg met het rendementsdenken’). Denk aan Jesse Klaver die in zijn eerste speech als lijsttrekker van GroenLinks opriep de verbeeldingskracht te versterken om van Nederland (weer) een progressief gidsland te maken. Of aan Zomergasten-presentator Thomas Erdbrink die de premier oproept met een deltaplan voor integratie te komen.
De controlerende functies van een democratie steken daar wat schril bij af. Ze worden op z’n best als een noodzakelijk kwaad gezien. Controle op de macht dient om te zorgen dat de zaken niet uit de hand lopen. Dan zijn de vele beroepen op de Wet openbaarheid van bestuur (waar inmiddels het werkwoord ‘wobben’ uit is voortgekomen) of de roep om weer een parlementaire enquête maar lastige onderbrekingen. Controle is echter allesbehalve een boekhoudkundige aangelegenheid. Wie hier enkel denkt aan ‘Woensdag gehaktdag’, de jaarlijkse verantwoordingsdag van de overheid aan het parlement, zit op het verkeerde spoor.
De Franse filosoof en historicus Pierre Rosanvallon heeft in Counter-Democracy: Politics in an Age of Distrust (2008) het historisch gegroeide apparaat waarin tegenmacht heeft geresulteerd, betiteld als de contrademocratie. Niet deelnemen, niet meepraten, maar in plaats daarvan op afstand blijven en kijken is niet meteen ondemocratisch, maar vervult een belangrijke rol.
Een inspiratiebron is de Franse Revolutie. ‘Een vrij volk is een argus. Het ziet alles, hoort alles, is overal en slaapt nooit’, zo stelde Anacharsis Cloots in zijn Écrits révolutionnaires in de woelige dagen rond 1789. Deze typering van de positie die een vrije burgerij jegens de politiek kan innemen als de altijd wakende reus Argus impliceert drie verschillende aspecten van wantrouwen. Een wakende blik is nodig om de macht in de gaten te kunnen houden. Het parlement is daarvoor niet genoeg; dat verdient zelf een kritische blik. Het wakende oog bewerkstelligt daarnaast dat er iets moet zijn dat gezien kan worden. Als het politieke bedrijf dreigt te verworden tot een systeem van ‘georganiseerde onverantwoordelijkheid’, zoals de Duitse socioloog Ulrich Beck het ooit noemde, is zichtbare accountability nodig. De macht moet een gezicht krijgen, een visuele uitdrukking. Tot slot bevestigt een controlerende rol de status van de burgerij als democratisch publiek; het verzamelt de mensen als het ware in hun argwanende blik. Wantrouwen is zo bezien een organiserend concept dat de verhouding tussen burger en politiek faciliteert.
Controle berust op voorstellingsvermogen en manoeuvreerkunst, de vaardigheid perspectief te ontwikkelen en het vermogen informatie te vinden en te ontsluiten. De jaarlijkse genomineerden voor de (onderzoeks)journalistieke prijzen De Loep en De Tegel (de laatste genoemd naar Henk Hoflands boek over verschillende doofpotaffaires, Tegels lichten of ware verhalen over de autoriteiten in het land van voldongen feiten) weten er alles van. Controle is onlosmakelijk verbonden met een democratische traditie waarin burgers worden geacht het bestuur in de gaten te houden. Via die controle manifesteren burgers zich even goed als dat ze dat via de collectieve wilsvorming doen. Behalve uit een manier om de zeggenschap van burgers tot uitdrukking te brengen bestaat democratie zo uit een controlerend element waarin diezelfde burgers een wakend oog op de macht houden.
Wantrouwen heeft aldus een belangrijke constitutieve rol. Democratie bestaat bij de gratie van de afwezigheid van fundamenteel gezag. De verhouding tussen bestuurder en bestuurde vereist een onderlinge regeling die niet gegrondvest is op een dieper verankerde gezagsverhouding. Kenmerkend aan een democratische orde is dat er geen vaste rolverdeling bestaat. De geregeerde van vandaag kan de regering van morgen vormen. Een consequentie daarvan is dat controle op de (min of meer willekeurige) machthebbers van vandaag essentieel is.
Het verband tussen controle en verbeelding wordt goed zichtbaar als er een ander perspectief op de zintuiglijke organisatie van democratie wordt ingenomen. Het dominante liberale model van de vertegenwoordigende democratie berust op de stem, op meepraten en een stem uitbrengen. Dit is wat de Amerikaanse politieke wetenschapper Jeffrey Green in The Eyes of the People: Democracy in an Age of Spectatorship (2011) de vocale traditie van democratie noemt. Controle en wantrouwen vragen echter aandacht voor de rol van het zien en het oog in de democratie. Dat is wat Green als de oculaire wending in de democratie bestempelt. Waar voorheen de stem centraal stond, als vertolker van ideeën en projecten, is nu een prominente rol weggelegd voor het oog, als toezichthouder op de overheid. Niet meepraten en meedoen staan daarin centraal, maar kritisch kijken en de staat de maat nemen. Deze verschuiving van de mond naar het oog gaat gepaard met een verandering in de gerichtheid van de politiek: zicht op de toekomst (regeren is vooruitzien) maakt plaats voor het verleden (wat is er misgegaan en wiens schuld is dat?).
Vanzelfsprekend is het niet dat naast de stem het oog een prominente democratische positie mag claimen. Wie democratie zegt in de westerse liberale vorm zegt vooral ‘praten’. Het woord ‘parlement’, afgeleid van het Franse parler, getuigt daarvan, evenals het begrip vertegen-woord-iging, en ook in verkiezingen klinkt de ‘stem’ door. Zwijgen en op afstand blijven worden doorgaans als weinig democratisch beschouwd. Door te kijken nemen mensen een gebeurtenis hooguit waar. Ze worden, zoals de Amerikaanse pragmatische filosoof John Dewey zei, pas actieve participanten in een democratie als ze daar met elkaar over van gedachten wisselen.
De rol van het oog laat zich echter niet reduceren tot passiviteit. Kijken is allerminst een afstandelijke bezigheid. In De geëmancipeerde toeschouwer (2015) schrijft de Franse filosoof Jacques Rancière: ‘Ook de toeschouwer handelt, zoals de leerling of de wetenschapper. Hij observeert, hij selecteert, hij vergelijkt, hij interpreteert. Hij brengt wat hij ziet in verband met allerlei andere zaken die hij op allerlei andere tonelen en plaatsen heeft gezien.’ Ook Green ziet geen onoverbrugbare tegenstelling tussen afstandelijkheid en betrokkenheid als het oog centraal komt te staan. Hij stelt: ‘In het oculaire model houdt de macht van het volk geen kristallisatie in van de stem van het volk in een gezaghebbende beslissing, maar verwijst die eerder naar de verheffing van de toeschouwersrol van het volk tot de status van een blik. Het is de blik – deze hiërarchische vorm van visualisatie die inspecteert, observeert en surveilleert – die als het belangrijkste orgaan functioneert van de macht van het volk in dit oculaire model.’
Een sleutelbegrip in Greens analyse is eventfulness. Daarmee verkiest hij de extraconstitutionele mediaruimte voor opinievorming boven de procedurele ruimte voor oordeels- en besluitvorming. Door events centraal te stellen wil Green een zichtbare verantwoording afdwingen door politieke vertegenwoordigers, in ruimtes (mediaruimtes) waar ze geen volledige controle over kunnen uitoefenen.
Bang dat deze afwaardering van de stem ten koste gaat van de betrokkenheid van het volk en de zeggenschap die het kan hebben, is Green niet. Zijn negatieve reden is dat de vertegenwoordigende democratie toch al een afnemende betrokkenheid laat zien. Zijn positieve reden is dat kritisch kijken door burgers en een waakzaam oog instellen op de macht minstens zoveel verandering kan afdwingen als meepraten.
De oculaire democratie is een intrigerend concept. Het laat de beperkingen zien van ‘stemmen’ en ‘praten’ en schept ruimte om hedendaagse verschijnselen als wantrouwen in de politiek, beeldvorming in de media en het ‘feitenvrije’ debat vanuit de rol van het oog en eventfulness te begrijpen. Toch is Greens uitwerking uiteindelijk eenzijdig. De voornaamste bestuurlijke kwaliteit die Green onderscheidt, is candor: openheid, oprechtheid en eerlijkheid, door het publiek inzage te geven. Transparantie wordt de voornaamste te waarderen eigenschap van bestuur en bestuurders, het volk mag goedkeuren of afwijzen.
Green is duidelijk onder de indruk van de politieke cultuur van het oude Rome, met name van de wijze waarop gezag daar voor en door de ogen van het volk wordt bekrachtigd. Het charisma van een leider kan een politiek element toevoegen dat de bureaucratie en de procedurele en deliberatieve instituties niet bij machte zijn te leveren. Het oog verkrijgt aldus een legitimerende functie, ze vestigt en herbevestigt autoriteit – in een ogenblik. Ze bewerkstelligt vertrouwen en schept een band tussen volk en leider. Wat zo echter verloren gaat is de positie van de burger als individu en het pact dat controle kan sluiten met een verbeelding van de toekomst. Ik onderschrijf de oculaire wending die Green signaleert. Maar de positie van het oog en de rol van het wantrouwen zijn bij hem te nadrukkelijk op de bevestiging van de macht in plaats van op de evaluatie ervan gericht.
De specifieke vorm die de combinatie van controle met verbeelding kan aannemen en de politieke verhouding tussen burger en staat die daaruit volgt typeer ik als reconstructie. Klokkenluiders als Edward Snowden, de ontrafelingen van de internationale wapenhandel door Eliot Higgins of platforms als WikiLeaks zijn er tot op zekere hoogte symptomatisch voor, maar reconstructie beperkt zich niet tot lekken, schandalen, publieke affaires of ontmaskeringen. Het is onderdeel van een breed scala van vormen van toezicht en tegenmacht.
Reconstructie, het in elkaar passen van de stukjes van de puzzel teneinde een beeld te completeren, is niet zomaar een evaluatieve bezigheid, maar wordt altijd ingegeven onder verwijzing naar een bijzondere gebeurtenis, een kritieke situatie die aandacht behoeft en op grond waarvan de verantwoordelijkheden moeten worden herzien – zoals een uit de lucht geschoten vliegtuig. Cruciaal aan reconstructie is dat de oorspronkelijke toestand of toedracht onbekend of althans ontoegankelijk is. Het event was er, maar openbaar was het allerminst. Dat wil niet zeggen dat er in het luchtledige over de oorzaken wordt gespeculeerd, maar dat onderzoek nodig is en sporen moeten worden gevonden die terugleiden naar de situatie en die de toedracht inzichtelijk kunnen maken.
Een voorbeeld van dergelijke reconstructies levert Eyal Weizman, architect en leider van een groot project aan Goldsmiths College in Londen. Hij en zijn team maken reconstructies van genocides, aanvallen met drones en drama’s rond vluchtelingen op de Middellandse Zee. Hij noemt deze reconstructies geen forensisch onderzoek maar forensis. Met de term forensis wijst Weizman op de Latijnse betekenis ervan: ‘aan het forum gerelateerd’. Waar forensisch onderzoek verricht wordt door de staat is forensis een middel waar burgers over beschikken om diezelfde staat aan een analyse te onderwerpen. In mijn oratie van 2015 noemde ik dit ‘the public eye as private I’, in het Nederlands net iets minder lekker ‘het publieke oog als privé-detective’.
Uit de Retorica van Aristoteles zijn de ethos, pathos en logos bekend als kenmerken van de overtuigende spreker. Dit zijn de intrinsieke overtuigingsmiddelen. Daarnaast onderscheidt hij de ook extrinsieke middelen: getuigen, documenten, bewijzen. Dat zijn bronnen die iets zichtbaar aanwezig maken. Mij is het om een dergelijke publieke demonstratie te doen. Een instituut dat in Nederland in dit opzicht als voorbeeldig mag gelden is de Onderzoeksraad voor Veiligheid (ovv). De met dramatische muziek begeleide reconstructie van de brand in het cellencomplex op Schiphol-Oost in de nacht van 26 op 27 oktober 2005 die aan elf mensen het leven kostte zal velen zijn bijgebleven. Zo ook de zelfbewuste visuele presentatie van het rapport over de ramp met de MH17, waar de bevindingen tegen de achtergrond van het opgebouwde karkas van de bewuste Boeing publiek werden gemaakt.
Maar betekent die nadruk op onderzoek niet dat democratie alleen nog maar over het verleden gaat? Als het kalf verdronken is, dempt men de put. Democratie rijdt vooruit maar gebruikt alleen de achteruitkijkspiegel. Zo zou de politiek inderdaad zoals de Duitse filosoof Peter Sloterdijk eens opmerkte een reparatiebedrijf worden. Bovendien kan het oog ook bedrogen worden. Denk aan de speech van Colin Powell voor de VN-Veiligheidsraad waarin hij ‘overtuigende bewijzen’ toonde voor de aanwezigheid van massavernietigingswapens die Irak tot een ‘real and present danger’ voor de regio en de wereld maakten. Toch wordt terugzien nu niet tot politiek motto verheven. In plaats daarvan combineert de mix van controle en verbeelding het nog niet uitputtend geëvalueerde verleden met een toekomst waarop niet volledig te anticiperen is.
Deze ‘politiek in de achteruitkijkspiegel’ is niet gespeend van een verbond met de toekomst. Het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld is nog altijd de Zuid-Afrikaanse Waarheids- en Verzoeningscommissie. Juist door met het verleden in het reine te komen of (minder prozaïsch uitgedrukt) door een beoordeling van wat er is gebeurd en wie daar welke rol in had moeten of kunnen spelen toe te laten, wordt de weg geplaveid voor een voortzetting van de betrokkenheid in de toekomst. De vorming van publiek bewijs via een proces van reconstructie is in zekere zin een combinatie van wat Aristoteles ‘politiek’ (deliberatief) en ‘forensisch’ (legalistisch) spreken noemt. Waar politiek spreken gericht is op de toekomst is forensisch spreken gericht op het verleden en formuleert het een beschuldiging. Het proces van reconstructie verenigt deze in een achterwaarts bewegende, maar naar voren gerichte operatie.
Het proces van reconstructie verenigt precies de aspecten van controle en verbeelding. Waar de controle zich uit in de manoeuvreerkunst die nodig is in de zoektocht naar de toedracht en bij het vinden van sporen die daar helderheid over bieden, voegt de verbeelding daar het voorstellingsvermogen aan toe dat nodig is om een situatie als een politieke gebeurtenis te begrijpen. De onderste steen die boven moet komen in het onderzoek rond de MH17 zal daar nog veel illustratie van laten zien.

Niet iedere situatie waarin iets is misgegaan, niet ieder ongeluk, ieder mislukt overheidsproject of iedere gefaalde publiek-private samenwerking is in alle opzichten een politieke gebeurtenis. Het wordt pas een politieke gebeurtenis als de gevolgen ervan een publiek raken dat zichtbaar kan worden gemaakt en waarvan gezegd kan worden dat het een uitdrukking van een democratische gemeenschap is en de regels, waarden en normen die daarin gelden. De verbeelding draagt bij aan het deel laten uitmaken van een gebeurtenis van een publiek project om vast te stellen of wat geschiedde in de toekomst meer aandacht verdient.
Tribunalen (het woord ‘tribune’ klinkt erin door), variërend van strafzaken tot onderzoekscommissies en van mediatribunalen tot parlementaire enquêtes, zijn een typische vorm van oculaire democratie waar naar aanleiding van events reconstructie optreedt. Ze worden niet slechts gedreven door de schuldvraag, wantrouwen of ressentiment, maar stellen impliciet of expliciet de verantwoordelijkheidsverdeling aan de orde: hoe ziet de morele en politieke organisatie van de macht eruit en welke verhouding kunnen burgers daartoe innemen? Door het oog daar zicht op te geven effent controle het pad voor een verbeelding van de toekomstige politieke verhoudingen tussen regeerder en geregeerde.
De roep om meer stenen boven tafel van de nabestaanden van de MH17, het wantrouwen van burgers die zich stelselmatig buitengesloten voelen en de toezichthoudende organen van de overheid zelf staan zo bezien toch niet geheel los van elkaar. Alledrie herbevestigen ze via de rol van het oog de functie van een wakend publiek. En alle verlangen ze dat macht een gezicht krijgt en niet alleen verantwoording aflegt, dat macht visueel aanwezig is. Ze eisen reconstructie van een politiek-morele infrastructuur.
De opleving van de controle ontstaat simpelweg ook bij gebrek aan beter. Waar door toegenomen mogelijkheden van staatscontrole en monitoring door bedrijven via informatienetwerken het publieke verkeer op het spel staat, verplaatsen de democratische bemoeienissen zich als vanzelf. Van de vormgeving van de publieke ruimte bewegen ze naar de controle erop. Afzijdige burgers zijn zo bezien de resultante van een inkrimpende sfeer van publieksvorming, zoals de opmars van de toezichthouders een resultante is van afnemende politieke bemoeienis. Het laatste redmiddel dat hun ten dienste staat is waakzaamheid. Zij kijken terug. Dat is misschien vanuit het oogpunt van een scheppende en participerende democratie een bedenkelijke ontwikkeling. Maar het is wel een ontwikkeling die onderkend moet worden, om de verkleining van de politieke speelruimte voor burgers onder ogen te zien.
De wending naar een oculaire democratie heeft zo bezien iets weg van een schitterend ongeluk. Aan de ene kant is het een noodzakelijk kwaad, een maximaal gebruik van een geminimaliseerde democratische ruimte die alleen nog maar controle toelaat. Aan de andere kant heeft controle zoveel meer te bieden en kent het zoveel verbeeldende aspecten dat dit moeilijk als een teloorgang valt te zien.
Huub Dijstelbloem is hoogleraar filosofie van wetenschap en politiek aan de Universiteit van Amsterdam en is als senior onderzoeker verbonden aan de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Zijn boek Het huis van Argus: De wakende blik in de democratie verschijnt op 6 oktober bij Boom en wordt op 27 oktober in Felix Meritis gepresenteerd.
Beeld: Gilze Rijen, 13 oktober 2015, reconstructie van de verwoeste MH17 tijdens de presentatie van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (Ramond Rutting/De Beeldunie)
Beeld: ‘Eén ding moet glashelder zijn. De onderste steen moet boven.’ (Ramond Rutting/De Beeldunie)