Hugo Koolschijn, Gijs Scholten van Aschat, Chris Nietvelt, Bart Slegers en Steven Van Watermeulen in De kersentuin, ITA © Henri Verhoef

Er is in Amsterdam aan het einde van het Holland Festival 2019 op sommige pleinen iets als een festivalsfeer te proeven. Mensen die je spontaan vragen wat ze ermee aan moeten: ‘Leg me dat nou eens uit, jij schijnt er iets meer van te weten…’ Er waren ook openbare debatten tussen verschillende kunstenaars, die soms stroef verliepen, maar onder leiding van blogger/presentator Ikenna Azuike kwam het in het Stedelijk Museum tussen William Kentridge uit Johannesburg en Walid Raad uit Beiroet tot een ontroerende confrontatie.

Het is een sterk festivalprogramma, al valt er ook wel eens iets tegen, zoals de sombere opera Pelléas et Mélisande van Claude Debussy uit 1902 op een libretto van Maurice Maeterlinck. Dirigent Stéphane Denève, invaller voor de smadelijk verjaagde Daniele Gatti, krijgt het Concertgebouworkest maar moeizaam op dreef, en dat gold ook voor regisseur Olivier Py wat betreft de zangers, met uitzondering van sopraan Elena Tsallagova als een naïeve, dubbelzinnige Mélisande, een vrouw met een geheim. De vormgeving van Pierre-André Weitz is spectaculair en bestaat uit bewegende ijzeren trappen die op allerlei manieren aan elkaar kunnen worden gezet. Een koele, bureaucratische wereld.

De Engelse regisseur Simon McBurney had voor Tsjechovs De kersentuin bij Internationaal Theater Amsterdam nu eens geen audiovisuele middelen nodig. Scenograaf Miriam Buether timmerde een eenvoudig vierkant plankier midden op het toneel, waar openslaande deuren worden gesuggereerd met luide geluiden. Eromheen is een leegte, waar de personages ronddolen en soms feestvieren. McBurney geeft de acteurs alle ruimte. Sommigen zijn volkomen onherkenbaar, zoals Steven Van Watermeulen als een jolige, dikke, druk bewegende landeigenaar Boris. De personages hebben Nederlandse namen, het stuk speelt zich niet af in het negentiende-eeuwse Rusland, maar in Nederland in de jaren zeventig en tachtig, de tijd van Thatcher en Reagan (oftewel Van Agt en Lubbers).

Inhoudelijk is daar niet veel van te merken. Verarmde grootgrondbezitters die hun landgoed moeten verkopen waren toen – en nu – niet het grootste probleem. Van gefnuikte idealen is niet veel te zien. McBurney legt kleine maar sterke accenten, zo is het verdronken zoontje van grootgrondbezitster Amanda af en toe op de achtergrond te zien en krijgt een vreemdeling die langskomt (Ruurt De Maesschalck) een grotere rol dan normaal. Je kunt kritiek hebben – ik vond de geluidsversterking vaak storend en de grote hoeveelheid personages onoverzichtelijk – maar ik was op veel momenten ontroerd. Door Chris Nietvelt die de adellijke Amanda heel terughoudend speelde, maar ook door Gijs Scholten van Aschat als de vulgaire zakenman, die soms wanhopig is over zijn eigen succes. En door Hugo Koolschijn als de oude lakei Frits die door iedereen verlaten als enige in het huis overblijft als het wordt gesloopt.

Met de personages uit dit stuk van Tsjechov kun je je altijd identificeren. Als je jong bent met de opstandige student, als dertiger met de ambitieuze zakenman, als veertiger met de mislukkelingen en ten slotte met de door iedereen vergeten, oude knecht. Daar geven McBurney en zijn acteurs alle ruimte voor.

Pelléas et Mélisande van Debussy t/m 27 juni in Nationale Opera & Ballet, Amsterdam; De kersentuin t/m 23 juni en 19 t/m 28 augustus in ITA, hollandfestival.nl