Gevraagd naar zijn fascinatie voor Herman Brood antwoordde Martin Bril onlangs dat Brood en hij een aantal passies deelden: kunst, muziek, drugs, vrouwen. Afgezien van Ethel Portnoy, die nog op hoge leeftijd blijmoedig verklaarde weliswaar geen man nodig te hebben, maar af en toe er wel zin in eentje te hebben, ‘net als in een stuk chocola of een ijsje’, kan ik me geen vrouw voorstellen die kond zou doen van haar zwakte voor mannen in het algemeen. Niet omdat ze bang zou zijn om voortaan als slettenbak door het leven te moeten – al kleeft aan een mannenliefhebster onmiddellijk iets zielig smachtends, terwijl een vrouwenliefhebber gewoon een gezonde stoere man is – maar omdat mannen niet zo’n eenduidige beminnenswaardige categorie vormen. Denk aan vrouwen en je ziet een veld wuivend graan voor je, met sappige halmen, of desnoods een legertje lachende blondines met de handen aan het stuur en de haren wapperend in de wind. Denk aan mannen en er ontrolt zich een meer dan kamerbreed tapijt, met aan de ene kant van het spectrum Mosje Dayan en aan de andere kant de jongen van de postkamer. Vrouwen houden niet van mannen, maar van ‘een’ man. Dit gegeven zet de vraag naar een mogelijke vrouwelijke evenknie van Casanova meteen nogal onder druk.
Als we meedeinen op de golven van de overlevering en Casanova vooral beschouwen als onvermoeibare veroveraar, dan zijn we dus op zoek naar ontembare verleidsters. Nu wil het geval dat het rond zíjn tijd ervan wemelde, dat wil zeggen van vrouwen die van beminnen hun beroep hadden gemaakt. Dit klinkt naar hoeren, maar lanceer de magische term ‘courtisanes’ en we komen in een heel ander verhaal terecht. Een verhaal dat zich afspeelt achter dikke rode gordijnen, in de salons van de hoogste kringen. Geholpen door een romantische afstand van een eeuw of drie wil ik maar al te graag geloven dat de loop der geschiedenis stiekem werd bepaald door de geparfumeerde décolletés van dames als Veronica Franco, Marie Duplessis, madame De Pompadour en Jeanne du Barry. Zelfs Simone de Beauvoir steekt de loftrompet over hun talenten en over het feit dat ze voor zichzelf een situatie schiepen die bijna gelijk was aan die van mannen. Het venijn zit hem natuurlijk in dat ‘bijna’. Want welke artistieke of heroïsche draai je er ook aan geeft: deze vrouwen ontleenden hun status aan het seksueel ter wille zijn van machtige mannen. In welke goot je daarmee onvermijdelijk belandt, is uitputtend verbeeld in opera’s en romans, van La bohème van Puccini tot aan La dame aux camélias van Alexandre Dumas en The Crimson Petal and the White van Michel Faber. Met een casanovesk schelmenleven hebben deze tragedies niet zo veel te maken, eerder met toenemende afhankelijkheid en een bittere tranenvloed.
Ook wat dichter bij huis, nabijer in de tijd vooral, is het moeilijk om door notoire verleidsters als Colette, Marilyn Monroe, Germaine Greer, Erica Jong, Heleen van Royen en Katja Schuurman niet ook onmiddellijk de tragische kant heen te zien schemeren; hun seksualiteit is hun kracht, maar ook hun achilleshiel. Een echte casanova treft zichzelf niet tegen zijn zin op zijn knieën aan voor een of ander onappetijtelijk wijf dat hem belooft zijn boek uit te zullen geven of een rol in haar film te zullen geven, worstelt niet met abortussen en psychoses, heeft geen last van angst voor ouderdom of depressies, en zal nooit een einde aan zijn eigen leven maken omdat hij zich lelijk en in de steek gelaten voelt. Een echte casanova vlindert van de een naar de ander, neemt wat haar uitkomt en is nooit een slaaf van haar gevoel. Ze gaat met haar tong tussen zijn tenen, likt zijn voeten schoon, maar geeft de volgende dag niet thuis. Ze doet wat ze wil, durft agressief te zijn zonder haar wil aan mensen op te leggen, er illustere minnaars op na te houden, rijk te worden en daarvan te genieten. Wie haar kent, mag het zeggen. Zelfs in de literatuur zijn ze amper te vinden, vrouwelijke personages die simpelweg genoeg hebben aan instant fysiek genot en afrekenen met de romantische liefde. Degene die nog het dichtst in de buurt komt, is Marie Deniet in De wetten van Connie Palmen. Zij neemt van iedere man op haar pad slechts wat zij nodig heeft, maar van lichamelijke genoegens lijkt zij hierbij – afgezien van het tussen de tenen likken – bij voorbaat af te zien.
Verstandig, want hoe ingewikkeld macht en seksualiteit tot elkaar staan laten tal van biografieën van roemruchte vrouwen zien. De meest intelligente vrouwen blijken door de eeuwen heen niet zozeer zichzelf de rol van casanova te hebben aangemeten, als wel aan diens luimen te zijn overgeleverd in een niet-aflatende strijd tussen de behoefte aan autonomie en het verlangen naar overgave. Van Eleanora Marx tot aan Margaret Fuller, van Hannah Arendt tot aan Simone de Beauvoir, met hun ene hand schreven ze hun manifesten en met hun andere hand dienden ze een geliefde die ze noodgedwongen met anderen moesten delen. Inzake liefde en verleiding laten vrouwen zich kennelijk graag langdurig voor de gek houden. Mannen daarentegen kunnen onbekommerd ‘vrouwen’ toevoegen aan hun rijtje liefhebberijen; ze laten zich hooguit tijdelijk beheksen, om vervolgens weer ergens een stad te veroveren, of de post rond te brengen, ook goed.