Den Haag, 13 april. Imam Fawaz Jneid na afloop van de zitting © MARTIJN BEEKMAN / ANP

Het is, als je geen Arabisch spreekt, niet eenvoudig om erachter te komen wat de Haagse imam Fawaz Jneid begin dit jaar in het Arabisch zei over burgemeester Ahmed Aboutaleb en in welke context. Maar het internet is geduldig. Wat er te vinden is, doet denken aan een strijd tussen imams over de juiste leer, met deze keer een burgemeester als inzet. Jneid, verbannen uit de Haagse As-Soennah-moskee en uit de buurten in Den Haag waar hij daarna ging preken, lijkt zijn volgers er in een videoboodschap van te willen doordringen dat ze voor de ware salafistische leer bij hem moeten zijn, en niet bij As-Soennah, dat tot zijn grote ergernis steun uitsprak voor Aboutalebs ‘Kerst-boodschap’ dat ‘elke moslim een beetje salafist’ is.

De imam tierde vanuit zijn studeerkamer tegen de pvda (‘vijand van moslims’) en tegen de Rotterdamse burgemeester, die hij uitscheldt op zo’n manier dat radicaliserende moslimjongeren er afvalligheid in zouden kunnen horen. Hij verpersoonlijkt een politiek dilemma dat in steeds andere gedaanten terugkeert: wat te doen met uitingen van islamitische predikers (of buitenlandse politici) met een veiligheidsrisico zonder de eigen principes te verlaten? Beperking van hun politieke vrijheden werkt al snel door op de vrijheden van anderen, inclusief die van hun meest verbeten bestrijders; een wet alleen voor de imam oprekken, ondergraaft de rechtsstaat.

Vorige week boog de Raad van State zich over het hoger beroep van Jneid tegen een vonnis waarin het ‘gebiedsverbod’ dat hem de toegang ontzegde tot de Schilderswijk en Transvaal in stand werd gelaten. Of de hoogste bestuursrechter tot dezelfde conclusie komt, is erg de vraag. Tijdens de zitting bleek uit vragen van de rechters dat zij de harde kritiek die juristen op het verbod hadden ten minste serieus nemen, zo niet delen. De landsadvocate had moeite om er afdoende op te antwoorden. De uitspraak is over zes weken.

Met het gebiedsverbod werd iets wat al jaren speelt op de spits gedreven. Het zou een bestuurlijke noodgreep zijn tegen een ongrijpbare imam. Die voorstelling van zaken heeft iets merkwaardigs, want waarom zou iemand ‘grijpbaar’ moeten zijn? Het is alsof de staat wil dat hij nu eindelijk eens de strafwet overtreedt. Na de millenniumwisseling kwam er terrorismewetgeving en werd het arsenaal van repressieve middelen enorm uitgebreid. In strafzaken als de Haagse Context-zaak (2015) werden geradicaliseerde moslims veroordeeld tot soms jarenlange straffen voor misdrijven als opruiing en ronselen voor terrorisme. Hoewel de uit Syrië afkomstige imam Jneid al vanaf 2002 in beeld is en vrijwel continu in de gaten wordt gehouden, kan hem blijkbaar niets strafbaars worden verweten, behalve dan het sluiten van islamitische (kind)huwelijken zonder dat al een burgerlijk huwelijk was gesloten – reden waarom het moskeebestuur hem ontsloeg.

De overheid stelt dat hij ‘façadepolitiek’ bedrijft. De imam zou zich in zijn preken en lezingen ‘nog niet richten op de gewapende strijd’, maar wel risicovol zijn, omdat hij ‘via subtiele beïnvloeding mensen zodanig bewerkt dat zij zelf tot de overtuiging komen om de jihadistische strijd te verdedigen’, aldus de landsadvocate afgelopen vrijdag. Zijn trackrecord is in die zin beangstigend dat hij ergens in 2004 Theo van Gogh en Ayaan Hirsi Ali vervloekte en dat Van Gogh vervolgens werd vermoord door een gelovige moslim die zich op zeker moment onder Jneids toehoorders had bevonden. Volgens Jneid is hij daarvan geschrokken: hij zou zijn volgers zijn gaan waarschuwen tegen de gewapende strijd. Volgens (vele) anderen is die vredelievende houding een cover-up. Toen hij afgelopen zomer een pand kocht op de grens tussen de makkelijk ontvlambare Schildersbuurt en Transvaal besloot de minister van Justitie en Veiligheid tot een gebiedsverbod, op verzoek van de getergde Haagse burgemeester Paulien Krikke.

‘Hij heeft invloed op radicale jongeren; dan legitimeer je in de context waarin hij spreekt bijna geweld en radicalisering’

De afgelopen weken ging Jneids Facebook-preek interfereren met het gebiedsverbod. Dick Schoof, de nationale coördinator veiligheid en terrorisme (nctv), kwam in Nieuwsuur toelichten waarom zijn dienst eind januari een verontrustende dreigingsanalyse van de preek had gemaakt. Volgens de nctv kon wat Jneid zei geduid worden als afvalligheid van de burgemeester, wat mogelijk ‘aanzet tot eigenrichting’. De toelichting van Schoof was ook verontrustend (Vraag: ‘Spreekt hij bijna een doodsvonnis uit?’ Antwoord: ‘Hij heeft invloed op radicale jongeren; dan legitimeer je in de context waarin hij spreekt bijna geweld en radicalisering’). Maar, zo verklaarde Schoof, we kunnen, anders dan door een gebiedsverbod, niets doen om de verspreiding van dit gedachtegoed te beperken: het is ‘net niet strafrechtelijk te vervolgen’. Wat een gebiedsverbod uithaalt tegen een online preek kon Schoof niet beantwoorden. Wel zou er een signalerende werking richting de aanhang van de imam vanuit gaan en was het een steun voor moslims in de wijk die bang zijn dat hun kinderen onder invloed van de imam raken.

Dat Jneid hierna het gesprek van de dag werd, zal niemand verbazen. Weinig is zo alarmerend als een dreiging waarbij de overheid niet in staat lijkt de eigen burgers te beschermen. In de parlementaire commotie die erop volgde ging alle aandacht naar de vraag of de imam dan echt niet kon worden vervolgd. Moest de wet niet worden aangepast, opgerekt?

Nieuwsuur kwam een week later met eigen onderzoek, waaruit bleek dat de nctv in een eerdere dreigingsanalyse de preek anders had beoordeeld. ‘Er is geen sprake van een concrete dreiging of een verhoging van het dreigingsbeeld van de burgemeester’, aldus een bericht aan het lokale Openbaar Ministerie, dat niet veel later besloot de imam niet te vervolgen. Hoe kan het verschil tussen die twee analyses worden verklaard? De uitleg die het ministerie eraan gaf (de eerste dreigingsanalyse ging over de concrete dreiging voor de burgemeester, de tweede over de algemene dreiging voor de samenleving) biedt nog altijd ruimte voor speculatie. Zou er zijn gezocht naar een extra argument voor het gebiedsverbod, zoals bronnen binnen het Openbaar Ministerie volgens Nieuwsuur suggereerden? Toen dit verbod in februari met zes maanden werd verlengd, op dezelfde gronden als waarop het afgelopen zomer werd afgegeven, kwam daar als nieuw argument de bewuste preek bij. De maatschappelijke steun voor die bestuurlijke maatregel is door Schoofs optreden uiteraard alleen maar toegenomen.

Toch laat juist deze maatregel zien hoe schemerig het gebied tussen veiligheidsverlangens en recht kan zijn. Dat wordt helder verwoord door twee hoogleraren staatsrecht, Jon Schilder van de Vrije Universiteit in Amsterdam en zijn Groningse collega Jan Brouwer, die in hun eerdere protesten en commentaren tegen het Haagse gebiedsverbod tot een vernietigende analyse kwamen van de wodc-uitgave Justitiële verkenningen.

Gebiedsverboden staan sinds jaar en dag bekend als een middel van burgemeesters om op te treden tegen personen die niets strafbaars doen maar wel de openbare orde verstoren, zoals drugsverslaafden en dealers of voetbalsupporters. Zij krijgen het bevel zich te verwijderen en zijn strafbaar als ze terugkeren binnen de bepaalde tijdsduur. De toepassing ervan verloopt doorgaans probleemloos, al steekt de rechter er soms een stokje voor, omdat het gebied te groot is of de tijdsduur te lang. Juist de lange ervaring ermee zal de gedachte hebben doen opkomen om ook in het kader van terrorismebestrijding gebiedsverboden mogelijk te maken, maar dan opgelegd door de minister van Justitie en Veiligheid, in plaats van door de burgemeester.

Wilde hij mensen aanzetten tot geweld? Of wilde hij zich vooral profileren als prediker van het meest ware geloof?

In maart 2017 trad de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding in werking die zulke ministersbevelen mogelijk maakt, en het was direct al raak. Een man die mogelijk in Syrië was geweest had in april 2015 tijdens de marathon van Rotterdam geroepen dat er iets moois ging gebeuren: ‘Boem boem.’ Twee jaar later kreeg hij een verbod om zich op 8 en 9 april 2017 in de buurt van de marathon op te houden. Deze zaak past bij het doel van de wet: de bescherming van de fysieke veiligheid van personen of objecten door de bewegingsvrijheid van de betreffende persoon tijdelijk te beperken.

De wet is helemaal niet bedoeld om te voorkomen dat iemand schadelijke ideeën verspreidt, aldus Brouwer en Schilder, met verwijzing naar de lange voorgeschiedenis van gebiedsverboden. Het gaat om beperking van de bewegingsvrijheid, niet om preventieve belemmering van de meningsvrijheid, want dat is censuur. ‘Indien het de bedoeling was geweest om de minister met een dergelijke bevoegdheid uit te rusten, dan waren er veel meer woorden nodig geweest om dit historische keerpunt te motiveren en toe te lichten’, schrijven zij. Het verbod op censuur is immers al eeuwenlang een bijna sacraal uitgangspunt in de grondwet.

Volgens hen is in de wetsgeschiedenis de meningsvrijheid niet eens ter sprake gekomen. ‘Een verklaring hiervoor is eenvoudig: de regering heeft hieraan geen seconde gedacht’, aldus Brouwer en Schilder. Bovendien zijn de wettelijke criteria voor afgifte van het bevel (zoals: ‘gedragingen die in verband kunnen worden gebracht met terroristische activiteiten en de ondersteuning daarvan’) zo vaag dat de grondwet het ook zou verbieden om het mogelijk te maken dat een minister op deze manier aan censuur doet. Dat kan alleen de wetgever zelf. Een lichtpuntje voor de staat is misschien dat het maar om twee wijken gaat, en dat de bestuursrechters ter overweging gaven of het dan geen verwaarloosbare inperking is. Jneid kan immers overal elders zijn gedachtegoed verspreiden. ‘Dan vervallen we in interpretaties’, antwoordde Jneids raadsman, ‘en dat is een glijdende schaal. Het censuurverbod is er niet voor niets.’

Of het gebiedsverbod nu sneuvelt of niet, politiek Den Haag zal zich vroeg of laat opnieuw buigen over de vraag wat te doen tegen ultra-orthodoxe islamitische predikers. Wat zou er gedaan kunnen worden? Steeds vaker duikt in dit verband de term ‘weerbare democratie’ op. Die onderscheidt zich van de waarde-neutrale democratie, die in 1933 niet in staat was om het einde van de democratie van Weimar te voorkomen. Het verschil ligt in het antwoord op deze vraag: moet de democratie in principe alle meningen accepteren, ook meningen die tot doel hebben de democratie om zeep te helpen – of niet?

Wij hebben al lang een weerbare democratie, extreme meningen worden hier niet geaccepteerd, juist als gevolg van Weimar. Dat is de reden dat iemand als Geert Wilders kan worden vervolgd en veroordeeld voor zijn ‘minder Marokkanen, dat gaan we regelen’-toespraak. Maar de weerbare democratie wordt tegenwoordig vooral gebruikt alsof we nu pas wakker worden en door krijgen dat we ons moeten verweren tegen ‘haatpredikers’. In het regeerakkoord wordt het verband tussen ‘weerbare rechtsstaat’ en ‘haatpredikers’ eveneens gelegd. Het werkt versluierend om eenzijdig de nadruk te leggen op één categorie. De algemene vraag die misschien aan de orde moet komen is wat een weerbare democratie kan doen tegen groeperingen die haar bestaan bedreigen zonder haar principes te verloochenen.

Zo zou het in een concept van een weerbare democratie kunnen passen om radicaliserende salafistische groeperingen te verbieden, zoals de Arnhemse burgemeester Ahmed Marcouch heeft bepleit. Het is ook niet zo’n gek idee om bij een verbod te denken aan Wilders’ ondemocratische, moslim-bashende pvv, zoals – onafhankelijk van elkaar – de Leidse rechtsfilosoof Gelijn Molier en oud-hoogleraar immigratierecht Ulli Jessurun d’Oliveira in goed onderbouwde publicaties hebben geopperd. De Nederlandse wet kent de mogelijkheid tot zulke verboden.

Wat betreft Jneid ligt er nog de kwestie of hij niet strafrechtelijk had moeten worden vervolgd. Had hij dan de intentie zijn volgers aan te zetten tot geweld? Of wilde hij zich vooral profileren als prediker van het meest ware geloof? Het blijft schimmig, en er zijn te veel vragen.


Annerie Smolders is publicist, gastonderzoeker bij het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) en oud-rechter