
Overal wordt gewaarschuwd voor overstekende olifanten. Maar ik ben al een week in Sri Lanka en heb er nog geen een gezien. Wel staan er enorme verkeersborden in de berm met levensgrote foto’s van majestueuze olifanten en daarboven in word-art: Drive slowly, it’s for your own safety.
Het is een effectieve marketingcampagne vermomd als waarschuwing. De borden leiden ons naar de noordelijke ingang van het Yala National Park dat bekendstaat om zijn hoge ‘wildlife-dichtheid’. Sri Lankanen zijn trots op hun rijke natuur. Het is de eerste vraag die gesteld wordt als je een taxi of tuk-tuk in stapt: welke wilde dieren heb je al gezien? Apen, Bengaalse varanen, een paar copulerende kevers, maar nog geen olifanten tot dusver. De verkeersborden beloven daar verandering in te brengen, en ook de gids die met ons meerijdt, verzekert me dat ik vandaag echt mijn eerste wilde olifant zal zien.
Na een half uur rijden staat er inderdaad een vrouwtjesolifant midden op de weg. Ze is druk bezig een tros bananen te verorberen en laat zich door ons niet afleiden. In Sri Lanka worden olifanten als heiligen vereerd. Raja, de koninklijke olifant die in de culturele hoofdstad Kandy 37 jaar de heilige tandrelikwie van Boeddha mocht dragen in de jaarlijkse Esala-processie, is na zijn dood opgezet en heeft zijn eigen museum. In het nationale park ligt er regelmatig fruit op de weg, platgereden offers die pelgrims voor wilde olifanten achterlaten.
We blijven staan, motor uit. Als ik mijn hand uit het raam zou steken, zou ik de olifant kunnen aanraken. Magisch is het, en dat wonder slijt blijkbaar niet, want zelfs onze gids die al honderden olifanten is tegengekomen, wordt er stil van. Maar als we verderop een tweede olifant zien genieten van een fruitsalade op het asfalt ergert hem dat.
Even later staat er een derde olifant als een verveelde lifter langs de weg. Ze lijkt met ons te flirten. Af en toe stopt ze haar slurf in haar mond alsof ze op haar lip bijt. Niet veel later rijden er een paar tuk-tuks langs en gooit iemand een watermeloen uit het raam. ‘Deze olifant weet dat ze hier gevoerd gaat worden. Ze is geconditioneerd om niet bang te zijn voor auto’s of mensen, en dat is gevaarlijk’, vertelt de gids.
Dit doet me denken aan de documentaire Grizzly Man van Werner Herzog, waarin we Timothy Treadwell volgen die het liefst zijn menselijkheid zou opgeven om onder de beren in Alaska te leven. Hij is ervan overtuigd dat hij hun taal spreekt, en is daarom niet bang voor grizzly‘s. Sommige kent hij al jaren en heeft hij namen gegeven. Uiteindelijk worden hij en zijn vriendin opgegeten, volgens sommige experts omdat hij de wilde dieren niet als zodanig respecteerde maar zichzelf als een van hen zag.
In zijn laatste brief aan ecoloog Marnie Gaede schrijft hij: ‘I have to mutate into a wild animal, in order to handle the life I live down here.’ De olifanten die we langs de weg tegenkomen, hebben zich omgekeerd aangepast. In Sri Lanka leven ze al honderden jaren in redelijke harmonie met mensen, vertelt de gids. Olifanten houden zich niet aan de grenzen van natuurparken. Wanneer akkerbouwgebieden na de oogst braak liggen, trekken ze daar naartoe. Toch kunnen wilde dieren maar beter bij mensen uit de buurt te blijven. Ook in het land van de heilige olifant wordt gestroopt.
Mag je een olifant die gevoerd wordt nog wild noemen? Is een beer met een naam een wilde beer? Werkt contact met mensen per definitie als diskwalificatie? De beelden die Timothy met zijn camera van de beren schoot zijn ongelooflijk puur, oprechter dan de gemiddelde natuurdocumentaire. Misschien heeft hij de echte wildernis gevangen. Terwijl we over de zandweggetjes van het reservaat hobbelen, vraag ik me af of de dieren hier ‘wild’ zijn of zich simpelweg ‘wild’ gedragen omdat dat beter past in deze omgeving.
Ik vraag me af waar mijn verlangen om een wilde olifant van dichtbij te zien vandaan komt. Wat is het verschil met een olifant in de dierentuin, behalve dat het hok groter is en de hekken vaker omver worden gelopen? Waarom betaal ik veel geld om een nacht in een luxe tent in de jungle te slapen? Het concert van vogels, insecten en apen waar ik ’s ochtends mee wakker word, lijkt verdacht veel op dat van mijn Wake-up-light thuis. Is het mooier omdat het ‘echt’ is? Of ontkracht mijn aanwezigheid hier de wildernis waar ik naar op zoek ben?
Eenmaal thuisgekomen besluit ik Grizzly Man nog eens te bekijken, in de hoop mijn eigen junglekoorts beter te begrijpen. Maar de fragmenten uit het videodagboek tonen me nu vooral de rauwe realiteit van Timothy’s gekte. De waanzin in zijn ogen, wanneer hij over zichzelf praat als een verlosser. Het maakt hem, denk ik, menselijker dan hij ooit had willen toegeven.