De ingang van het Poesjkinmuseum gaat schuil achter een metershoge berg van op elkaar gestapelde wiegjes en kinderbedjes waaruit berkenbomen omhoog schieten. Het lijkt wel wat op een vuilnisbelt, midden in het bruisende centrum van Moskou. Maar het is een installatie van de Chinese kunstenaar Cai Guo-Qiang. Hij kreeg de opdracht van het museum om vanuit zijn visie op de Russische Revolutie het neoclassicistische gebouw in te richten. Met zijn expositie Oktober richt hij zich op de individuele mens, hoe die is verkruimeld en vermorzeld door de collectieve utopie.
Op de marmeren vloer van de entreehal strekt zich een groot korenveld uit met daarboven als hemel een grote spiegel waardoor zichtbaar wordt dat de korenaren in het midden zijn geplet in de vorm van een hamer en een sikkel. Cai Guo-Qiang, die opgroeide onder Mao, maakt met zijn kunst duidelijk dat de geschiedenis wordt gevormd door de verhalen van individuen, zoals elk pasgeboren mens in een wieg ligt en opgroeit met eigen dromen en een eigen verantwoordelijkheid. De ingrediënten voor de berg bij de entree zijn aangeleverd door Moskovieten die hij heeft betrokken bij de totstandkoming van zijn expositie.

Het getuigt van lef van de museumdirectie, onder toezicht van de vermaarde Irina Antonova, om deze kunstenaar te laten reflecteren op het monumentale jaar 1917. In een periode waarin de uitingsvrijheid van het individu weer onder druk is komen te staan door de machthebbers in het Kremlin is de spiegelwerking ervan evident.
In de afgelopen eeuw is de positie van onafhankelijke kunstenaars zelden gemakkelijk geweest. Na een korte optimistische periode trok Lenin de teugels al snel strak aan, gevolgd door Stalin die met de knoet definitief de grote belofte van een nieuwe mens in een klassenloos paradijs op aarde in diggelen sloeg. Slechts een enkeling van de avant-garde van het eerste uur heeft de terreur fysiek overleefd; zij werden na showprocessen geëxecuteerd of verbannen naar een van de duizenden strafkampen van de Goelag.
Een van de meest opvallende en prominente figuren uit de optimistische begintijd van de Sovjet-Unie die nooit in ongenade viel, is de dichter/kunstenaar Vladimir Majakovski. Geen Rus die hem niet kent, ieder kind leerde aan de hand van zijn propagandagedichten lezen en schrijven en nog steeds moeten studenten literatuurwetenschap zijn gedichten opdreunen. De sovjetburgers troffen zijn teksten dagelijks aan op consumptieproducten of zagen zijn cartoons, waarin hij de orthodoxie van de kerk en het kapitalisme hekelt, in schoolboeken. In de jaren zeventig en tachtig gebruikten undergroundpopmuzikanten zijn futuristische rauwe ritmische klankdichten. En in het Rusland onder Poetin blijft hij in trek bij een nieuwe generatie activistische kunstenaars, zoals de subversieve punkband Pussy Riot. De beroemde dames gaven in interviews aan door hem te zijn geïnspireerd vanwege zijn luidruchtige directe stijl waarmee hij in theaters en op straat het gezag provoceerde.
In Moskou kom je zijn stoere, kaalgeschoren kop inderdaad overal tegen – van protserige beelden uit de Stalin-tijd tot graffiti op bakstenen muren in de uitgaanswijk die na de val van het communisme is ontstaan langs de rivier de Moskva op het gebied tussen de herrezen Christus Verlosser Kathedraal en het Kremlin. Majakovksi schreef vlak voor zijn dood: ‘Wacht maar, over honderd jaar spreek ik jullie nog wel’ – alsof hij voorzag dat hij nooit zou verdwijnen uit het collectieve geheugen van de Russen, ondanks zijn teleurstelling in de marxistische realiteit en – vooral – in zijn eigen liefdesleven, dat was ‘stukgelopen op de alledaagsheid’, zoals hij zelf bitter formuleerde in een van zijn liefdesgedichten.
De creatieve carrière en de mythevorming van Majakovski (1893) symboliseren een eeuw kunstenaarschap in het land dat grote schrijvers, dichters, schilders en componisten en dichters heeft voortgebracht. Zijn verhaal vertelt hoe de machthebbers in dienst van de ideologie enerzijds mensen en hun talenten om zeep brachten en anderzijds kunstenaars konden koesteren als politieke iconen. Na de val van het communisme zou aan het grillige discours weer een nieuwe invulling worden gegeven. Aan Majakovski kleeft voor altijd een ambigu heldendom.
Bij hem begon het allemaal in de periode voordat de bolsjewieken de macht grepen. Als een mijnvink van politieke veranderingen stortte hij zich in de onrustige periode voorafgaand aan 1917. Als jonge dichter in de futuristische beweging wilde hij afrekenen met ‘de stoffige bourgeoispoëzie van Poesjkin’. In zijn eerste gedichten verkondigde hij de komst van een harmonieuze wereld zonder sociaal onrecht, pijn, misère en vol gelijkheid en liefde. Dat beschreef hij niet in verheven, verbloemde taal maar in heldere spreektaal. Uit het alledaagse werd een nieuwe poëtische taal geboren, bestemd voor declamatie rechtstreeks van de spreker tot zijn gehoor. Zijn gedichten componeerde hij ook niet achter zijn bureau maar hij spuugde ze er al denkend en ijsberend door de kamer of buiten op straat uit.
Later is hij door Russen met trots de eerste rapper ter wereld genoemd. Een van zijn beroemdste gedichten Een wolk in broek (1915) is daar een voorbeeld van. In zijn tijd was hij met zijn grote gestalte, bij voorkeur gekleed in een paars fluwelen colbert met een knalgeel pochet, een fluwelen hoed met veren en een sierlijke wandelstok, en zijn luidruchtige optreden een opvallende figuur in de Moskouse kunstenaarssalons. In de laatste jaren van het ancien régime onder de Romanovs belandde hij drie keer in de gevangenis wegens ondermijning van de staat.
Met het uitbreken van de Oktoberrevolutie leken zijn toekomstverwachtingen uit te komen. Hij stortte zich in het straatgeweld, zoals een vriend van hem optekende ‘stapte hij de revolutie in zoals in een huis dat van hem zelf was’. En er was vanaf het allereerste uur werk aan de winkel. In dienst van de nieuwe orde verzette hij bergen arbeid binnen het commissariaat voor de proletarische cultuur. Hij ontwikkelde propagandamateriaal voor het Russische Staats Telegraaf Agentschap rosta, maakte soldatenmarsen en kranten, beschilderde met zijn bekende cartoons propagandatreinen, ontwierp affiches en maakte teksten op alledaagse producten waarin hij – als ware het moderne marketing – opriep niet op de zwarte markt maar in staatswinkels producten aan te schaffen.
Hij propageerde de massasport, de staatsbemoeienis met persoonlijke hygiëne, de productie van auto’s, het gebruik van condooms en het vervaardigen van goede stevige schoenen. Over elk triviaal onderwerp heeft hij wel een vers gemaakt, trouw aan zijn adagium dat de kunstenaar ‘een maatschappelijke taak heeft en met zijn werk moet bijdragen aan de radicale hervorming van het alledaagse bestaan en het vestigen van een nieuwe orde’. Van een rebel tegen het gezag groeide hij uit tot een profeet van het communisme, met als artistiek misbaksel het dichtwerk 150.000.000, het resultaat van hem in samenspraak met ‘de massa’, met alle inwoners van de Sovjet-Unie als anonieme auteur.
Maar de tegenstelling tussen zijn onafhankelijke ziel en de staat begon zich steeds meer af te tekenen. Voor zijn creatieve idealisme begon de ruimte te krimpen, en Majakovski’s andere kant – zijn gevoelige melancholische liefdesgedichten – werd door de sovjetcensuur weggestopt. Hij merkte dat in het steeds strakkere politieke klimaat vrienden en collega’s van de ene op de andere dag verdwenen en het was alom bekend dat Lenin eigenlijk een hekel had aan deze luidruchtige vlerk. De bureaucratisering, de corruptie, de ruwe omgangsvormen binnen de partij – Majakovski zag zijn idealen verdampen en raakte verbitterd.
Na zijn dood bleef het aanvankelijk stil rond zijn persoon. Wat precies de reden is geweest dat Stalin, net als Majakovski van origine Georgiër, hem vijf jaar later met veel tamtam op het schild hief als modelkunstenaar van de Sovjet-Unie is niet duidelijk – ook niet toen na de val van het communisme de kgb-archieven opengingen. Osip en Lila Brik, het echtpaar waarmee hij in zijn gelukkige tijd voor en na de revolutie in een menage à trois leefde, zouden er bij Stalin op hebben aangedrongen om hem politiek in te zetten als volksheld. ‘Kameraad Brik heeft gelijk, Majakovski blijft de meest talentvolle dichter van ons sovjettijdperk. Onverschilligheid tegenover zijn nagedachtenis is een misdaad’, verklaarde de sovjetleider in 1935.
Terwijl de grote zuiveringen volop waren begonnen, werden er door het hele rijk standbeelden opgericht, kregen pleinen en straten zijn naam; de Majakovski-mythe was geboren. Uiteraard ging het uitsluitend om zijn politieke werk. Zijn turbulente liefdesleven en zelfmoord werden weggegumd – dat strookte niet met de burgerlijke moraal. Onder Brezjnev werd die versie van zijn leven gepresenteerd in een museum, gevestigd in het huis waar hij had gewoond met het echtpaar Brik, op nog geen steenworp afstand van het Lubjanka-gebouw waar het hoofdkantoor van de kgb zetelde.
En opnieuw ging de geschiedenis met hem aan de haal. In de jaren negentig ging het museum op de schop. Aan de gevel is een groot constructivistisch kunstwerk gefabriceerd en door het gebouw lopen van boven naar beneden de ruimtes als een grote Tatlinspiraal in elkaar over. Zijn leven en werk worden nu in alle facetten gepresenteerd; naast zijn propagandawerken ook zijn lyrische poëzie en zijn persoonlijke worsteling met het sovjetregime. Zijn boerenhemd met een kogelgat wordt getoond, het pistool waarmee hij zich door de borst schoot ligt naast zijn pennen op een klein bureau. De tekst van zijn gedicht Te vroeg gejuicht (1918) is op een muur te lezen. Enkele zinnen daaruit lijkt de Chinese kunstenaar Cai Guo-Qiang ter harte te hebben genomen: ‘Het is de hoogste tijd/ de museummuur/ in de galm van vuur te dopen (…) Zaai verderf/ in het kamp van de tegenstander./ Kijk waar je gaat,/ kapitalistenziel!…’
Het Majakovskimuseum is al drie jaar dicht, wegens renovatie. Er zouden nog maar weinig bezoekers komen. Maar dat strookt niet met de populariteit die hij geniet onder jonge Russische kunstenaars. Het werk van een van hen is te zien op de grote overzichtstentoonstelling van Russische moderne kunst in de Nieuwe Tretjakov Galerie die is gevestigd in een kolossaal gebouw in sovjetstijl tegenover het Gorki Park.
Aan het eind van een adembenemende tocht langs de verschillende periodes – die start vlak voor 1917 met het werk van de pioniers van de abstracte kunst en al spoedig overgaat in het socialistisch realisme met beelden van hard werkende arbeiders en boeren – hangt een grote foto van Antoli Osmolovski. Hij zit in een leren jasje met een sigaar in zijn mondhoek op de schouder van het immense standbeeld van Majakovski op het Rode Plein. Hij klemt zich vast aan zijn neus. Deze activistische kunstenaar en leider van een aantal ‘anti-postmodernistische bewegingen’ klom in 1993 uit protest tegen het Kremlin op de schouder van zijn held terwijl hij een tekst declameerde van Isaac Newton: ‘If I have seen further, it is by standing on the shoulders of giants.’