Op een van die stralende dagen die Jeruzalem en omgeving waarlijk het aanzien geven van het oudtestamentische Beloofde Land, drukte Saba-fotograaf Ricki Rosen af. In zijn lens zag hij twee jongetjes. De een droeg een keppeltje, de ander een kefya, de traditionele Palestijnse sjaal. Hij fotografeerde hen met Jeruzalem op de achtergrond. Eén keer van achteren, en één keer van voren. Zijn foto’s sieren de voor- en achterpagina van deze Israël-special van De Groene Amsterdammer.
Had Ricki Rosen het zoete tafereel in scène gezet? Waren de jongens werkelijk vriendjes? Op zijn foto omarmen ze elkaar. Ze lijken met elkaar in gesprek, en ze lachen. Eigenlijk doet het er niet toe. Want de werkelijkheid van het tafereel is de geest van vrede en verbroedering die vanuit het Midden-Oosten over de wereld golfde toen Rosen zijn camera liet klikken. Het was december 1993E Drie maanden eerder hadden de Israëlische premier Yitzhak Rabin en PLO-voorzitter Yasser Arafat elkaar voor het oog van de wereld de hand gereikt. Dat bezegelde hun geheime vredesbesprekingen in Oslo.
Rabin en Arafat kregen de Nobelprijs voor wat al snel de «Vrede der Dapperen» heette. Maar het ging mis. Met de moord op Rabin in december 1995, door een joodse extremist, sloeg de radicalisering opnieuw toe. Wat vroeger hoopvol het «vredesakkoord» van Oslo heette, wordt door vele commentatoren tegenwoordig «interim-overeenkomst» genoemd. Nog altijd bestaat er geen Palestijnse staat naast Israël; nog altijd is er geen oplossing voor de status van Jeruzalem, dat door Israëliërs en Palestijnen wordt geclaimd als hoofdstad; nog altijd bestaan er joodse nederzettingen in Palestijns gebied, en nog steeds is er geen oplossing voor het lot van honderdduizenden Palestijnse vluchtelingen.
Ricki Rosens jongetjes zijn nu volwassen mannen. Bijna negen jaar nadat hij de foto’s nam, dringt de vraag zich op: zouden ze de wapens tegen elkaar hebben opgenomen? Zouden ze nog leven? En zo ja, durven ze dan te denken aan morgen?

Deze editie van De Groene Amsterdammer is volledig gewijd aan de strijd tussen Israël en de Palestijnen. Een strijd die de wereld al meer dan vijftig jaar bij de keel heeft. Al sinds 1948 schroeven meerstatenoorlogen, zelfmoordaanslagen, beschietingen, belegering en bezetting die wurggreep steeds vaster aan. Ondanks Oslo, ondanks de Vrede der Dapperen.
De laatste weken lijkt een vredesregeling verder weg dan ooit. Joden en Palestijnen zijn gevangen in een spiraal van wraak en wederwraak. Palestijnse strijders gooien het grofst denkbare wanhoopswapen in de strijd. Mannen, vrouwen en kinderen, vaak ongewapend en van welke leeftijd of religie dan ook — geen enkele Israëlische burger is veilig voor de zelfmoordaanslagen. «Martelaaroperaties», in de Newspeak van de moslimextremist. Ook Israël laat zich niet onbetuigd. Met een overmacht aan F16’s, Apache-helikopters, tanks en artillerie worden offensieven uitgevoerd in gebieden die sinds de Zesdaagse Oorlog van 1967 feitelijk ressorteren onder Israëlische bezetting. De Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever zijn dichtbevolkt en volgestouwd met Palestijnen die in 1948 vluchtten uit wat nu Israël heet. Ook hier geldt: man, vrouw en kind, vaak ongewapend en van welke leeftijd of religie dan ook — geen Palestijn is veilig voor de gigantische Israëlische vuurkracht. En ook hier doet een verhullende nieuwe taal zich gelden. Wat door menigeen wordt gezien als een bloedige, ongelijke strijd met koloniale trekjes is volgens de Israëlische premier Ariel Sharon «een overlevingsoorlog tegen een nietsontziende vijand».
In het Beloofde Land is de waarheid allang gesneuveld. Maar de strijdenden gaan verder. Ze zijn hard bezig elke vorm van nuance in taal en gedachten af te slachten. Steeds heviger worden de discussies, ook in het Westen, ook in Nederland. Davidsster is hakenkruis; Arafat is Hitler. Het zijn vergelijkingen die de reeds verhitte gemoederen nog eens extra zwaar belasten.

Taal kent grenzen. «Wat bedoelen we bijvoorbeeld met het woord ‹vrede›?» vroeg Susan Sontag zich vorig jaar af bij het in ontvangst nemen van de Jeruzalem Prijs. «Bedoelen we een afwezigheid van strijd? Bedoelen we vergetelheid? Bedoelen we vergeving? Of bedoelen we een grote deemoedigheid, een uitputting, een leegte veroorzaakt door wrok?»
Toch draagt deze speciale uitgave van De Groene Amsterdammer dat grote woord in de titel. Onder de noemer «De weg naar vrede» legden denkers, schrijvers en politici van uiteenlopend pluimage voor De Groene hun visies vast. Jozias van Aartsen, Benjamin Barber, Mohammed Benzakour, Ian Buruma, Martin van Creveld, Norman Finkelstein, Alain Finkielkraut, Menachem Klein, Naomi Klein, Amos Oz en Edward Said proberen de situatie te analyseren en geven, waar mogelijk, aan hoe de vrede gediend kan worden. De jonge, veelbelovende Israëlische schrijver Etgar Keret schreef een kort verhaal, en auteur David Grossman en Arafats afgevaardigde in Oost-Jeruzalem Sari Nusseibeh werden geïnterviewd.
Geen invalshoek, geen toonzetting is dezelfde. Toch is er één punt waarover alle auteurs in deze speciale Groene Amsterdammer het eens zijn: Israëliërs en Palestijnen zijn aan elkaar overgeleverd. De wrede weg die de bewoners van het Beloofde Land al meer dan vijftig jaar strompelend volgen, mag slechts vrede als eindpunt hebben.