© The Searchers

De excentrieke tante met de vreemde haat voor ezels komt met een wijsheid: wat we in deze wereld nodig hebben om ons overeind te houden én onszelf te verbeteren, is earnestness. Ontelbare malen komt dit woord voor in Charles Dickens’ David Copperfield (1850), waarin een schrijver, de auteur, terugkijkt op zijn leven en op de bonte stoet van personages die daar deel van uitmaakt. Allemaal verpersoonlijken ze tegenpolen, enerzijds earnestness (‘oprechtheid’, maar ook ‘ernst’), anderzijds de grap (maar ook ‘oneerlijkheid’). Wie leeft in het kader van dat laatste, aldus de tante, verdient minachting; die is een ezel.

Betsey Trotwood (‘a severe woman’) wordt door de altijd majestueuze Tilda Swinton gespeeld in Armando Iannucci’s verfilming van Dickens’ roman, The Personal History of David Copperfield. We leren haar kennen op het moment dat David als jongen van tien, twaalf, vanuit Londen bij haar huis op de kliffen van Dover arriveert, na een moordende tocht te voet. Aunt Betsey is in vol ornaat bezig met haar rozen, dat wil zeggen gekleed in een Victoriaanse jurk, geel, met tuinhandschoenen aan, snoeischaar in de hand, strohoed op haar hoofd en met zonnebril op. De jongen, geradbraakt na vele beproevingen onderweg, is niet de enige bezoeker; daar heb je alweer mensen die onachtzaam haar grond betreden, op ezels. Betsey slaat alarm. Haar huisgenoten, een bediende plus de malle schrijver Mr. Dick, snellen haar te hulp. Ze verdrijven de ezels, mens én dier, door een groot kabaal te maken met potten en pannen. David, verbijsterd.

De scène schetst zowel Iannucci’s eigenzinnige benadering van Dickens als zijn dilemma als cinematografische verwerker van het bronmateriaal. De regisseur, van oorsprong Schots met Italiaanse wortels, blijft trouw aan zijn satirische stijl die zo perfect past in televisieseries als The Thick of It (2005), over de Britse politiek, en in de recente speelfilm The Death of Stalin. Maar hij zoekt ook naar de essentie van de roman, naar de earnestness waar David Copperfield zijn leven lang naar hunkert. De vraag voor Iannucci, handelaar in parodie, ironie en de grap, is hoe de ernst van het leven bloot te leggen zoals Dickens dat heeft gedaan. De grote schrijver is vaak succesvol verfilmd, maar zelfs voor meesters als David Lean en Roman Polanski was het lastig de werkelijke diepte van respectievelijk Great Expectations en Oliver Twist te vangen. In het geval van David Copperfield – Dickens’ magnum opus – is de uitdaging voor een regisseur des te groter.

Daarom is het fijn dat deze nieuwe versie geslaagd is. Dat komt vooral door Iannucci’s ‘wilde’ visuele vertaling van de roman. Zijn stijl doet denken aan die van Joe Wright in zijn Anna Karenina-film van een paar jaar geleden. Beide films openen in een zaal waar het verhaal ten tonele wordt gebracht. In David Copperfield leest de hoofdpersoon (Dev Patel) voor uit het boek dat hem beroemd heeft gemaakt terwijl alle personages in de zaal zitten. Dan maakt Iannucci het nog bonter. Zijn razendsnelle montage laat beelden voorbijflitsen gedraaid met een heen en weer zwiepende camera. Soms zijn er verrassende, Monty Python-achtige ingrepen (een reuzenhand die door een plafond heen breekt introduceert een volgende scène). Zijn grootste troef is de cast. De voortreffelijke acteurs deinen met fijn afgestelde comic timing mee op het vertelritme, voorop Betsey Trotwood, de gekke, ezels hatende tante die uiteindelijk beter dan wie dan ook weet hoe het leven werkt.

© The Searchers

Wat is die beroemde openingszin prachtig: ‘Whether I shall turn out to be the hero of my own life, or whether that station will be held by anybody else, these pages must show.’ Bijna negenhonderd pagina’s later is het antwoord glashelder, en niet wazig zoals de scène in de film, de eerste pagina in het boek, waarin de pasgeboren baby David zijn oogjes opent.

De mensen met wie het arme kind vervolgens in aanraking komt, vervullen hem (en ons) met verbijstering: zijn slechte stiefvader Mr. Murdstone en diens diabolische zus die samen de dood van zijn engel van een moeder, Clara, veroorzaken; zijn lieve verzorger Peggotty; de eeuwig optimistische, hoogdravende armoedzaaier Mr. Micawber (Peter Capaldi); Emily, Davids jeugdvriendinnetje dat later verleid wordt door zijn studievriend, Steerforth; en natuurlijk de vréselijk slechte Uriah Heep (Ben Whishaw), aartsvijand van Mr. Wickfield, vader van Agnes (Rosalind Eleazar), op wie David verliefd is, hoewel hij dat niet weet.

Hoe kun je nu goed leven als onschuld en oprechtheid deugden zijn die je óók blind maken?

Een centrale figuur in het verhaal is Dora, een naïeve, beeldschone jonge vrouw met wie David trouwt als hij in Londen stage loopt als procureur voor de overheid. In de film is haar rol veel te klein, hoewel Iannucci haar thematische betekenis snapt: dezelfde actrice, Morfydd Clark, speelt ook de rol van Davids moeder Clara, die te vroeg in zijn leven, als hij nog geen tien is, overlijdt. Dat David later verliefd wordt op Dora, een ‘kopie’ van Clara, zegt veel over de autobiografische aspecten van de roman: tussen Dora en Clara is er geen licht. Zoals Peter Ackroyd schrijft in zijn Dickens-biografie uit 1990 is het veelzeggend dat Davids vroegste herinnering een specifiek beeld betreft: ‘mijn moeder met haar mooie haar en jeugdige vorm’. Vergelijk dit met de vertederende, hilarische beschrijvingen in het boek van de wijze waarop Dora haar blonde pijpenkrullen koket schudt om David te verleiden (dat laat gelukkig ook Iannucci zien).

Het schattige meisje – later is ze Davids ‘kindvrouwtje’ – heeft evenwel te weinig zelfkennis om te beseffen wat echte liefde is, net als David, overigens, waarmee we bij de kern van het verhaal komen, bij de vraag hoe je eerlijk en waarachtig (in earnestness) kunt leven. Opnieuw is het Betsey, de intense tante, die nuchter kijkt naar de onschuld van David en Dora, zeker als David verklaart hoe ‘groot’ de liefde tussen hem en Dora is. Je bent ‘blind, blind, blind’, zegt Betsey tegen David. De jongeman, aldus zijn tante, bezit dezelfde genegenheid tot oprecht leven als zijn moeder Clara, en precies dit heeft hij zélf nodig om te overleven en om zijn karakter te versterken. David is in zak en as. Is het wel liefde tussen hem en Clara? Hoe kun je nu goed leven als onschuld en oprechtheid deugden zijn die je óók blind maken? Hij wordt zich opeens bewust van een ‘vaag, ongelukkig gevoel van verlies of verlangen naar iets dat over hem hangt als een donkere wolk’.

© The Searchers

Literair criticus G.K. Chesterton schrijft over Dickens: ‘Hij was verrukt op hetzelfde moment dat hij wanhopig was. Deze twee tegenstrijdigheden bestonden in hem tegelijkertijd en elk op volle sterkte. Zijn ziel was geen gemengde kleur zoals grijs of paars, veroorzaakt doordat geen enkele kleur geheel zichzelf was. Zijn ziel was als zijde, zwart en rood glanzend, doorschoten met vreugde en verdriet.’

Misschien verklaart dit hoe Dickens in David Copperfield kan laveren tussen ernst en de grap, tussen wanhoop en vervoering. Dit vergt kunst, wellicht de ‘kunst van het leven’. Mooi is dat Iannucci de schrijver volgt in de wijze waarop David via ontwikkelingen in de plot tot inzicht komt. Samen met Mr. Micawber onthult hij het bedrog van Uriah Heep, een klerk in dienst van Mr. Wickfield. Het punt is dat David via deze spannende ontwikkeling weer bij Wickfield komt, de vader van Agnes op wie David in werkelijkheid verliefd is.

De gemeenschappelijke vijand – Heep – belichaamt alles wat slecht is: hij is achterbaks, oneerlijk, cynisch en ironisch, in alles een ezel. Nooit zegt Heep wat hij bedoelt, hoe ‘umble’ (nederig) hij zich ook opstelt. Hij heeft ‘schaduwloze ogen’ en een ‘lijkachtig’ gezicht. Een slimme vondst van Iannucci: uit beleefdheid komt David op de thee met Heep en zijn moeder. Die zet een plumpudding neer die zo zwart en zwaar is dat dit traditionele Engelse nagerecht wel een moordwapen lijkt. Vervolgens is het diepmenselijk dat Dickens ons inzicht biedt in hoe Heep zo slecht is geworden (hier volgt Iannucci hem weer niet). Van kleins af aan werd Heep namelijk geconditioneerd dat hij ‘minder’ is dan lui van stand zoals Master Copperfield (‘I was taught to be ‘umble’). Heep is zo diep gezonken dat wanhoop hem als een ziekte van binnen verteert. Hij is het kwaad, maar Dickens dwingt ons hem te begrijpen en met hem mee te voelen.

Heep is belangrijk, omdat hij een shock bij David teweegbrengt. Heep is het schrikbeeld: leven met oogkleppen op, zonder aandacht voor je menselijkheid en die van anderen, maakt je dor vanbinnen, even droog als die plumpudding uit de hel. Na de onthulling van Heeps criminele daden volgt de dood van Dora, waarna David naar Zwitserland vertrekt. Pas veel later vindt de hereniging plaats met Agnes – de diepe, authentieke liefde van zijn leven. Iannucci raffelt dit deel van het verhaal jammer genoeg af, maar het is er wel in zijn film; je kunt de ommekeer bij David voelen tijdens het kijken.

Wat is het grote geheim van het leven dan ten slotte? Daar gaat Dickens’ David Copperfield over, en misschien dat Iannucci’s film ook een tipje van de sluier licht. Humor en ironie, dat is het. Twijfel en vertwijfeling, dat is het. Maar deze twee kanten kunnen niet zonder elkaar. Ergens moet je een balans vinden tussen wanhoop en vervoering (zie Chesterton over Dickens) en zo een ziel van zijde kweken. Maar hoe? Iannucci wentelt zich in humor en satire, in de geliefde, vreemd-herkenbare personages die maken dat we nog altijd zo van Dickens houden. Maar ‘genietbaarheid’ is niet genoeg. In zijn film laat hij, en dit is heel intelligent, zien hoe David, ontluikende schrijver, probeert te leren hoe je oprecht leeft door mensen die hij belangrijk vindt, vaderfiguren als Mr. Micawber en Mr. Dick, maar ook zijn tante Betsey, na te doen en vervolgens stukjes over hen op flenters papier te schrijven. Zo komt David Copperfield tot stand: jongen wordt man, man wordt mens, held van zijn eigen leven.

The Personal History of David Copperfield is nu te zien