Wellicht vindt Gonzalez het niet zo erg om na dertien jaar regeren de oppositie in te moeten. In de aanloop naar de verkiezingscampagne liet hij duidelijk weten dat hij ‘om persoonlijke en politieke redenen’ geen kandidaat meer wenste te zijn voor de PSOE. Het was niet de eerste keer in zijn lange politieke carriere dat Gonzalez het bijltje erbij neer wilde gooien, maar dit keer leek het menens. Desondanks legde de premier zich neer bij de wil van het partijbestuur, dat in de premier het wapen voor de PSOE ziet in de verkiezingscampagne.
Niet dat met Gonzalez de zaken er voor de PSOE florissant uitzien. Afgezien van de weinig hoopgevende opiniepeilingen is de partij verdeeld tussen renovadores (vernieuwers) en guerristas, genoemd naar vice-secretaris-generaal Alfonso Guerra, die vinden dat de regering te veel van de partijprincipes is vervreemd. Desondanks deed Guerra een persoonlijk beroep op Gonzalez om zich toch voor de zevende achtereenvolgende keer kandidaat te stellen.
De PSOE, hoe verdeeld ook, heeft Gonzalez nodig. Javier Solana, voormalig minister van Buitenlandse Zaken en de voornaamste kandidaat voor een mogelijke opvolging, is sinds kort secretaris-generaal van de Navo. Jose Borrell, minister van Publieke Werken, heeft te weinig krediet binnen de partij en Juan Alberto Belloch, minister van Justitie en Binnenlandse Zaken en een man met veel prestige binnen de regering, is niet eens lid van de PSOE en viel daardoor automatisch af.
HET EINDE VAN een tijdperk. Als de PSOE op 3 maart de verkiezingen verliest, is die kwalificatie beslist geen understatement. De PSOE en haar leider zijn bijna synoniemen geworden voor het moderne Spanje. Het Spanje dat zich met vallen en opstaan ontworstelde aan de erfenissen van het franquisme. Gonzalez wil een eervolle aftocht, maar het gevaar bestaat dat de afgelopen dertien jaar vooral de geschiedenis ingaan als de periode van het felipisme - een term die de vijanden van de PSOE gebruiken om alle kwaden van de socialistische regeringen aan te duiden: de corruptie, het machtsmisbruik, het clientelisme en een lange lijst schandalen die, terecht of niet, worden toegeschreven aan het politieke klimaat onder de socialisten.
Ver weg liggen inmiddels de nadagen van de Franco-dictatuur. In die periode, eind jaren zestig, probeerden Gonzalez en enkele compan~eros in Sevilla vanuit een klein advocatenkantoortje de socialistische partij in Andalusie opnieuw op te zetten. Dat Felipe een auto bezat, was een belangrijk argument om hem als vertegenwoordiger van de Andalusische socialisten te laten afreizen naar Frankrijk of Brussel om bijeenkomsten van de PSOE in ballingschap bij te wonen. Gonzalez en enkele jonge par tijgenoten uit Madrid en het Baskenland raakten teleurgesteld in de vergrijsde partijleiding die door haar langdurig verblijf in het buitenland het contact met de Spaanse realiteit had verloren. De strijd tussen de oude partijleiding en de ‘Spaanse’ afgevaardigden werd beslecht in 1974 op het fameuze congres van Suresnes, bij Parijs. Daar werd Gonzalez, 32 jaar oud, ondanks zijn persoonlijke twijfels over zijn politieke ambities, tot secretaris-generaal van de partij gekozen.
De periode van radicalisering die de opkomst van een jonge garde socialisten leek aan te kondigen, duurde niet lang. Gonzalez wist zijn partij verrassend snel aan te passen aan de realiteit van de delicate politieke situatie na de dood van Franco. Alejandro Mun~oz Alonso, begin jaren zeventig mede-oprichter van het baanbrekende weekblad Cambio 16, hoogleraar in de rechten en parlementskandidaat voor de Partido Popular, vindt dat de gematigde opstelling van de PSOE de persoonlijke verdienste is van Gonzalez: ‘Hij begreep dat je de verkiezingen alleen wint als je ook de stemmen van het politieke centrum vergaart. Om zijn partij de grootste te maken, moest hij de PSOE naar het centrum laten opschuiven.’
De tweede helft van de jaren zeventig was een beslissende periode voor het latere traject van de PSOE. Spanje gonsde in die periode van de militaire samenzweringen en het politieke geweld van de ETA nam een schrikwekkende omvang aan. De politieke partijen beseften dat gematigdheid geboden was om de democratisering tot een goed einde te brengen. Geheime onderhandelingen waren aan de orde van de dag. De periode van de transicion culmineerde in de democratische grondwet van 1978, het resultaat van maandenlange frenetische onderhandelingen tussen de belangrijkste politieke partijen, onder wie uiteraard de PSOE. De republikeinse en marxistische retoriek hadden de socialisten inmiddels al achter zich gelaten. Gonzalez wilde van de PSOE een potentiele regeringspartij maken. Sommige ooggetuigen beweren dat de verwachtingen van de partijleider zo hoog opliepen dat hij, nadat hij wist dat de PSOE de verkiezingen van 1979 had verloren, in huilen uitbarstte.
Niettemin behaalden de sociaal-democraten uiteindelijk in 1982 een overweldigende verkiezingsoverwinning. Volgens Joaquin Leguina, ex-president voor de PSOE van de regio Madrid en nu parlementskandidaat voor diezelfde partij, waren Gonzalez en zijn regering zich van het begin af aan bewust van de macro-economische beperkingen waar haar beleid mee te maken had. ‘De politiek van de PSOE-regering was sterk beinvloed door het mislukken van de keynesiaanse politiek in Frankrijk onder Mitterrand. Desondanks heeft de PSOE een relatief orthodox sociaal-democratisch beleid gevoerd in zaken als sociale zekerheid, onderwijs, gezondheidszorg en woningbouw.’
De sociaal-democraten begonnen aan de enorme taak de overblijfselen van het franquisme te transformeren tot een modern staatsapparaat met uitgebreide sociale voorzieningen. Ze introduceerden onder andere algemene pensioenvoorzieningen, veralgemenisering van het onderwijs en gratis gezondheidszorg voor elke Spanjaard. Daarnaast investeerden ze enorme sommen geld in de infrastructuur en in woningbouw. Op dit moment zijn er nog maar weinig politici die ontkennen dat de PSOE- politiek op die gebieden veel heeft bereikt.
De eerste werkelijke vuurproef voor Gonzalez was het referendum over de Navo in 1986. De sociaal-democraten (onder wie voornoemde Javier Solana) hadden zich voor 1982 voor uittreding uit het Atlantisch bondgenootschap uitgesproken en beloofde een referendum over de kwestie zodra ze aan de macht zouden komen. Toen het moment eenmaal daar was, bedachten Gonzalez en zijn partijgenoten echter dat het verlaten van de Navo de Europese ambities van Spanje wel eens ernstig zou kunnen frustreren. Het referendum vond uiteindelijk plaats met een PSOE die voor het Navo-lidmaatschap was. Het si won, maar voor veel Spanjaarden verloren de socialisten sterk aan geloofwaardigheid.
DE INTREDE IN de EG, eveneens in 1986, was daarentegen een groot succes voor de regering van Gonzalez. Toch waren er ook stemmen die beweerden dat Spanje te gretig was in haar drang om erbij te horen. ‘De regering had veel haast met de onderhandelingen over de voorwaarden van de intrede omdat ze de zaak voor de verkiezingen van 1986 wilde afronden’, zegt Mun~oz Alonso. ‘Sommige onderdelen werden daardoor slecht onderhandeld en pakten voor Spanje nadelig uit. Een tijd lang hadden bijvoorbeeld sinaasappels uit Marokko en Israel gemakkelijker toegang tot de Europese markt dan de Spaanse.’ Nochtans werd ‘Europa’ een van de voornaamste stokpaardjes van het sociaal-democratische regeringsbeleid.
Hoewel de respectievelijke PSOE-regeringen van rechts veel kritiek te verduren kregen, liepen Gonzalez en de PSOE de meeste schade op ter linkerzijde. De pro- vrijemarktpolitiek van de PSOE werd niet door alle traditionele PSOE-stemmers even goed begrepen. Oplopende spanningen tussen regering en vakbonden over de flexibilisering van de arbeidsmarkt leidde eind jaren tachtig tot een definitieve breuk tussen de PSOE en de UGT, de socialistische vakbond. ‘Deze breuk heeft de PSOE enorm benadeeld’, zegt Joaquin Leguina: ‘het beroofde haar van een sociale basis in de maatschappij.’ Desondanks wisten de sociaal-democraten in 1989 en 1993 opnieuw de verkiezingen te winnen, al haalden ze bij die laatste gelegenheid geen meerderheid en moesten ze parlementaire steun zoeken bij de Catalaanse nationalisten.
Het afgelopen regeermandaat was voor de PSOE-regering niets minder dan een lange lijdensweg. De schandalen volgden elkaar op, ministers traden bij bosjes af en tot slot bracht het opnieuw door justitie opgerakelde onderzoek naar de ‘vuile oorlog’ tegen de ETA de regering ernstig in verlegenheid. De situatie werd zo hachelijk dat de Catalaanse nationalisten onder leiding van Jordi Pujol afgelopen zomer besloten hun steun aan Gonzalez op te zeggen.
De meningen zijn verdeeld over de vele plagen die de socialisten hebben moeten doorstaan. Vooraanstaande PSOE-leden houden vol dat de corruptieschandalen die aan het licht zijn gekomen geisoleerde gevallen waren en dat delen van de pers en de oppositie een gecoordineerde campagne hebben gevoerd met als enig doel de omverwerping van de regering. In deze versie zouden anti-regeringselementen gezamenlijk hebben besloten om ten koste van alles Gonzalez ten val te brengen, inclusief het verzinnen van affaires en het publiceren van staatsgeheimen. Aan de andere kant beweren de Partido Popular en de anti-regeringsmedia dat zij slechts het failliet van het felipisme aan de kaak stellen.
Bestaat er een samenzwering die ten doel had de regering ten val te brengen, zoals Gonzalez zelf beweerde? ‘Ja’, zegt Joaquin Leguina. ‘Het doel was om de PSOE te verwoesten als politieke partij. Dat is niet gelukt, want zelfs in de nadeligste opiniepeilingen staan we nog altijd op 32 procent. Maar natuurlijk waren de afgelopen jaren afschuwelijk voor de partij, en dat heeft geleid tot een zekere uitputting. In die zin hebben de samenzweerders succes gehad.’
Noch Gonzalez noch de PSOE kan echter ontkennen dat enige spectaculaire affaires de geloofwaardigheid van de sociaal-democraten in de ogen van veel kiezers hebben aangetast. Een kleine bloemlezing: Luis Roldan, ex-chef van de Guardia Civil en PSOE-lid, wordt onder andere beschuldigd van het innen van commissies en het in eigen zak steken van gemeenschapsgeld; Mariano Rubio, ex-directeur van de Spaanse nationale bank, verdiende bij door handel in aandelen en belastingontduiking en is nu in afwachting van een proces; een ex-minister van Gonzalez wordt door verschillende getuigen beschuldigd van directe betrokkenheid bij de GAL, de Anti-terroristische Bevrijdingsgroepen, die tussen 1983 en 1987 meer dan twintig slachtoffers onder vermoede ETA-leden maakte; en in de zaak-Filesa worden verschillende belangrijke personen in de PSOE-organisatie beschuldigd van het opzetten van een netwerk van bedrijven om commissies te innen die ten goede kwamen aan de partijkas.
Leguina aarzelt geen moment met het beantwoorden van de vraag wat de grootste fout van de socialisten was gedurende hun regeringsperiode: ‘De selectie van het personeel, zonder twijfel. Op dat gebied zijn er een paar indrukwekkende blunders gemaakt. Zie Roldan, zie Rubio, zie Boyer.’ Boyer was de eerste minister van economische zaken van Gonzalez die onlangs zijn sympathie voor de Partido Popular wereldkundig maakte. Mun~oz Alonso gooit het over een andere boeg: ‘In dertien jaar kun je veel dingen doen, en sommige dingen heeft de PSOE goed gedaan. Maar van het begin af aan ontbrak het de partij aan respect voor de rechtsstaat. Ze regeerde met een enorme arrogantie. Vooral in de eerste etappe heerste er voor diegenen die niet absoluut trouw waren aan de PSOE een verstikkende sfeer.’
Mun~oz’ beweringen zijn al vaker gehoord ter linker- en ter rechterzijde van de PSOE. En zeker is dat de regeringen van Gonzalez nooit de verdenkingen konden wegnemen van excessief favoritismo, vriendjespolitiek. De staatstelevisie TVE krijgt al jaren te horen dat ze een gratis propagandamachine is voor de socialisten. Ernstiger zijn de beschuldigingen van nepotisme in de rechtspraak. De regeringen van Gonzalez zouden alleen politieke vrienden benoemen in verschillende rechterlijke colleges. Dat men het met de scheiding tussen de rechterlijke macht en de politiek niet altijd even nauw nam, blijkt al uit het feit dat verscheidene rechters de overstap maakten naar de politiek (minister Belloch van Justitie en Binnenlandse Zaken is er een van). Dat zulks voor de PSOE ook minder gelukkig kan uitpakken, bewees de curieuze handel en wandel van rechter Baltasar Garzon, die zich in 1993 liet overhalen om op de lijst van de PSOE te staan. Gefrustreerd verliet hij de partij echter al een jaar later, volgens sommigen omdat een beloofd ministerschap aan zijn neus voorbij was gegaan, nam zijn oude beroep weer op en hervatte prompt het al tijden stilliggende onderzoek naar de GAL, een zaak die de socialisten het afgelopen jaar in grote politieke moeilijkheden bracht.
Veel opiniemakers in Spanje vinden dat het gezond zou zijn voor de Spaanse democratie als de PSOE na dertien jaar een keer buiten de regering blijft. Joaquin Leguina: ‘Gezond voor de democratie? Misschien. Maar de democratie hoeft niet elke dag te eten, gaat niet naar de dokter, krijgt geen werkloosheidsuitkering en gaat ook niet naar school. Voor mensen die dat wel doen lijkt het me gezonder dat Gonzalez wint.’ Hij gelooft niet dat de langdurige regeer macht van de socialisten uiteindelijk corrumpeerde. ‘Er was juist meer corruptie in de beginjaren van de PSOE-regeringen dan nu. Kijk, in Spanje kwam, naar het voorbeeld van andere Europese landen, illegale financiering van politieke partijen voor. Elke partij, zonder uitzondering, heeft zich daar voor zover ze kon aan schuldig gemaakt, de PSOE niet meer dan andere.’
Mun~oz Alonso erkent dat het blazoen van de Partido Popular ook niet brandschoon is. ‘Maar’, zegt hij, ‘het zijn geisoleerde gevallen van corruptie. Bij de PSOE was er sprake van een strategie, een systeem van commissies in ruil voor bepaalde politieke besluiten. De PSOE heeft de afgelopen jaren een enorme clientele opgebouwd die belang had bij hun beleid. Dat verklaart ook voor een groot deel dat ze zo lang aan de macht zijn gebleven.’
DE PARTIDO Popular houdt zich ondertussen angstvallig op de vlakte over haar politieke programma. Haar leider Jose Maria Aznar is zich ervan bewust dat de verkiezingen zullen worden beslist door de kiezers uit het politieke centrum die eerst PSOE stemden en nu overlopen naar de PP. De conservatieven lijken te speculeren op het grote aantal Spanjaarden dat de socialisten automatisch associeert met estafa, oplichterij. Volgens sommigen gebruikt de PP de algemene ellende waar haar directe rivaal in verkeert bovendien om haar eigen gebrek aan een coherent programma te verbergen. ‘Politiek rechts in Spanje is geen stabiele eenheid’, beweert Leguina. ‘Binnen de PP bestaan zeer verschillende groepen met een eigen ideologie.’
Rechts heeft nog een ander probleem, namelijk: met wie moeten ze regeren? Als de PP geen absolute meerderheid behaalt, en daar lijkt het vooralsnog op, zal ze op zoek moeten naar een partner. De PSOE en Izquierda Unida vallen om begrijpelijke redenen af. Blijven over de nationalistische partijen uit Catalonie en Baskenland. Maar die zullen ongetwijfeld met eisen komen voor verdere autonomie voor hun respectievelijke regio’s, iets waar conservatief Spanje allergisch voor is.
Voorlopig is de eerste zorg van Aznar het verslaan van de PSOE. Met een Felipe Gonzalez in vorm zal dat nog een lastige klus worden.
Een zinkend spaans galjoen
Dertien jaar lang regeerden de sociaal- democraten Spanje. Ze transformeerden het land tot een moderne staat. Maar het is niet erg waarschijnlijk dat de PSOE van Gonzalez komende zondag opnieuw het vertrouwen van de kiezers krijgt. Terugblik op een tijdperk dat ten einde loopt.
MADRID - Een begaafd politicus zal Felipe Gonzalez altijd blijven. Zijn sociaal-democratische PSOE-partij staat enkele weken voor de algemene verkiezingen tien punten achter bij de directe rivaal, de conservatieve Partido Popular, maar de Spaanse premier gedraagt zich even ontspannen als altijd.
www.groene.nl/1996/9