Jan Roeland, Planten, 2008. Olieverf op linnen, 100 x 120 cm © Slewe Gallery, Amsterdam

De tentoonstelling Piet Mondriaan en Bart van der Leck in het Gemeentemuseum Den Haag (waarover later meer) laat zien hoe twee mannen met zo ongeveer hetzelfde idee in hun achterhoofd elkaar tegenkomen en een korte tijd gedachten en beelden uitwisselen. Waar ze beiden op uitkomen is bekend: Mondriaan op de volkomen voorstellingsloze abstractie, Van der Leck op ongeveer dezelfde kleuren- en vormentaal, maar nooit helemaal zonder voorstelling. Daarmee was het laatste woord niet gezegd. Hun gesprek werd voortgezet door Jan Schoonhoven en Ad Dekkers, bijvoorbeeld, en in het meer recente door Steven Aalders en Jan van der Ploeg.

Daartussen zit een bijzonder buitenbeentje in de persoon van Jan Roeland (1935-2016), van wie in de Kunsthal Rotterdam een tentoonstelling te zien is, bij wijze van hommage. Roeland was een schilder en graficus, een autodidact, die een goede carrière had met tentoonstellingen en prijzen en daarbij een gewaardeerd docent was in Enschede en aan de Rijksakademie, Amsterdam. Toch bleef hij wat onder de radar, en populair in een kleinere kring; het merendeel van de schilderijen is afkomstig uit particuliere en bedrijfscollecties. Ze hangen in een beetje fantasieloze opstelling en in matig licht, waardoor ze bepaald niet ‘stralen’, maar de kennismaking is er niet minder indrukwekkend door.

Net als Van der Leck nam Roeland gewone dingen als uitgangspunt – een vliegtuig, een hamer, een kamerplant, een tulp, de kop van een eend – en hij versimpelde die tot bijna abstracte vormen. Zo’n eendenkop met snavel, bijvoorbeeld, vereenvoudigde hij tot een samenstel van cirkel, ellips en curve, in twee of drie heldere kleuren, effen en egaal. Je herkent dat zwarte kraaloogje en die oranje bek altijd, maar daar blijft het bij. Het heeft de charme van houten speelgoed, of de heldere eenvoud van Bruna’s Nijntje, maar het is vooral pure schilderkunst in de geest van Van der Leck.

Roeland werd geportretteerd door Cherry Duyns in een aflevering van het onvolprezen Hollandse Meesters, en daarin is te zien dat hij een bedachtzame en zorgvuldige componist was. Hij was in staat uren te staren naar een doek, waarop op een grijs fond een uiterst gestileerde voorstelling was aangezet, een gele tulpenkop, twee verticale lijnen, één diagonaal, en dan te zoeken naar de precies juiste hoek tussen de verticaal en de diagonaal, precies de juiste balans tussen de vormen en de kleuren, precies de juiste mate van ‘openheid’ van de grijze onderlaag. Het ging niet om een relatie met de werkelijkheid, maar om de spanning in het schilderij zelf, aldus Roeland: ‘Je mag niet het gevoel krijgen dat het zó kan, en dat het anders óók kan.’ Er is maar één manier. Als hij die gele tulp voltooit moet hij zeker weten dat de plek en de vorm de enig mogelijke, de enig juiste zijn, anders is het ‘een compositie van het jaar nul’. Het is een indrukwekkende zorgvuldigheid.

Jan Roeland: Een hommage (1935-2016), t/m 18 juni, Kunsthal Rotterdam