
Van Gogh was eigenlijk maar drie van die vierhonderd dagen als kunstenaar in de stad: hij bezocht van 6 tot 8 oktober 1885 het nieuwe Rijksmuseum en schilderde bij het kopstation van de Hollandse Spoorweg twee snelle stadsgezichtjes. Die hangen hier, meer eigen werk is er niet.
De tentoonstelling gaat dan ook vooral over het jaar 1877-1878, toen Vincent zich probeerde voor te bereiden op het toelatingsexamen van de predikantenstudie. In die tijd grensde zijn beleving van het Evangelie aan het obsessieve en dat uitte zich in een fanatiek wandelen, de godganse stad door, om vooral zo veel mogelijk dominees op de preekstoel te kunnen horen. Een van hen was Jeremias Posthumus Meyjes, de zoon van een studiegenoot van Vincents vader. In augustus hoorde hij Meyjes in de Noorderkerk preken: ‘Die Ds Meyes preekt zeer goed, ook is het een lust om Zijne zoons aan te zien, zoo als zij bij Hem in de kerk zitten. Hij heeft eene zeer schoone maar bijna al te krachtige stem, in eene zeer groote kerk klinkt dat echter wel goed.’ De dominee had vijf zonen en twee dochters. Van Gogh kwam er op bezoek en was zeer onder de indruk van de warme sfeer: ‘In een woord, het is daar eene Christen familie en wel in haar volle kracht en bloei, er is soms eene uitdrukking van zeer groot geluk op het vermoeide gelaat van dien man, en als men in dat huis is gevoelt men iets van “neem uwe schoenen van uwe voeten want de plek waar gij staat is heilig land”.’
De tentoonstelling gaat de schreden van die voeten minutieus na, zonder ook maar even saai of al te documentair te worden. Ik geloof dat elk stuk papier waar Vincent in Amsterdam zijn naam op heeft geschreven aanwezig is: zijn inschrijving in het bevolkingsregister, zijn krabbel in het gastenboek van het Trippenhuis, zijn notities over de bijles bij de goede Mendes da Costa, enzovoort. Het lukt zelfs om een indruk te geven van zijn schamel kamertje op het Marineterrein, met de prent van de grote Christus van Ary Scheffer aan de muur; er zijn ook aardige tekeningen van de obscure Zionskapel in de Barndesteeg, waar Van Gogh zich bemoeide met het zondagsschooltje, tegen de zin van zijn vader in.
Net als in de film Publieke werken is hier iets voelbaar van het leven in de sterk veranderende stad, en daarmee ook iets van de onrust in Van Gogh, die al wandelend worstelt met de wetenschap dat die hele studie op niets gaat uitlopen. En ook: iets van het groeiende besef dat hij – morsig, dweperig, altijd gespannen – bij andere mensen steeds weerstand oproept, en dat hij de warmte van de ‘Christen familie’ ontbeert. Amsterdam was een mooie stad, vond Vincent, maar hij is er eenzaam geweest.
Vincent van Gogh, 400 dagen in Amsterdam. Stadsarchief, Amsterdam, t/m 17 april; stadsarchief.amsterdam.nl
Beeld: Het Singel met Ronde Lutherse Kerk, gezien vanuit de wachtkamer van het tijdelijke station Westerdok op de Droogbak, Vincent van Gogh, olieverf op paneel, 1885 (Collectie Stichting P. & N. de Boer)