Ai Weiwei bij zijn kunstwerk Pequi Tree tijdens de opening van zijn expositie in het Serralves Museum voor Moderne Kunst in Porto. Portugal, 22 juli © Miguel Riopa / AFP / ANP

Ai Weiwei is een kind van zijn tijd: het begin van zijn leven, in 1957, valt op wonderlijke wijze samen met het staartje van een krankzinnige campagne van Mao Zedong. Met ‘Laat Honderd Bloemen Bloeien’ spoorde de leider van China burgers aan om openlijk en straffeloos kritiek te uiten op de Partij, maar toen die kritiek te heftig bleek, brak een tijd van represailles aan. De ‘Campagne Tegen Rechtse Elementen’ was gericht tegen de culturele elite die van zich had laten horen. Schrijver en dichter Ai Qing, vader van Weiwei, werd aangewezen als rechts element en naar ‘de ijzige wildernis van het uiterste noordoosten’ gestuurd.

Het was niet zijn eerste aanvaring met het regime; al in de jaren dertig had Qing in de gevangenis gezeten. Maar zijn zoon herinnert zich in 1000 jaar vreugde en verdriet (2021) met name de volgende verbanning van vader, tien jaar later, toen Mao voor de Culturele Revolutie (1966-1976) ‘Vijf Zwarte Categorieën’ had geformuleerd en Qing opnieuw bestempeld werd als rechts element, als ‘groot rechts element’ zelfs deze keer. Zonder de overige leden van het gezin trokken vader en zoon naar Compagnie 2 van Sectie 3 van Regiment 23 van Landbouwdivisie 8 van het Productie- en Constructiekorps van het militaire district Xinjiang, met andere woorden, naar de rand van de woestijn. Daar werd Qing met het leegscheppen van beerputten gestraft voor de gedichten en essays die hij eens schreef, maar daar lag ook de kiem van een nieuw, vele malen kritischer kunstenaarschap. ‘Laat Honderd Bloemen Bloeien’ had zijn uitwerking op de jonge Weiwei niet gemist.

Ai Weiwei geldt als een van de bekendste beeldend kunstenaars ter wereld, maker van vaak monumentale kunstwerken met een even eenvoudige als krachtige beeldtaal. Denk aan het fotografische drieluik met Weiwei die in drie stappen een aardewerken urn uit de Han-dynastie uit zijn handen laat vallen. In 1000 jaar vreugde en verdriet merkt hij op: ‘Door het verleden te beschadigen en het vervolgens weer te herstellen kon ik iets maken wat anders is. Minachting vormt een kloof die door niets kan worden overbrugd; met het omgooien van het bestaande creëert ze nieuwe ruimte.’

1000 jaar vreugde en verdriet is een autobiografie van Ai Weiwei en een biografie van Ai Qing ineen, een vertelling waarin het verhaal van de zoon spiegelt in dat van zijn vader. Ze leefden beiden in China, maar in een ander tijdperk en daarmee in een andere wereld: op het moment dat Ai Weiwei zich als kunstenaar ontpopte, liep het tijdperk Mao (1949-1976) ten einde. Toen Weiwei begon aan de Filmacademie was hij gevuld met woede over onrecht uit het verleden en met verontwaardiging over het voortdurende politieke systeem, nog altijd intolerant voor kritiek, terwijl zijn vader zich na zijn officiële rehabilitatie in 1979 eindelijk kon ontspannen. Net als het leven van Ai Qing, die in 1996 overleed, zou dat van Ai Weiwei in het teken staan van de grillen van een regime.

Toen Weiwei in 2011 werd opgepakt, betekende dat een persoonlijke crisis maar ook een boost voor zijn carrière, met de hele (kunst)wereld die schande sprak en scandeerde om zijn vrijlating. In de cel besefte hij dat hij maar weinig wist van zijn vader, hem eigenlijk nooit iets had gevraagd. Daar ontstond het idee voor een boek.

Ook Ai Qing was een kind van zijn tijd: twee jaar na zijn geboorte, in 1912, kwam de Qing-dynastie na 266 jaar ten einde, en de eeuw die volgde was als een samengeklonterde bal van oorlog en politieke verwikkelingen waar elk mensenleven in China aan onderhevig was. Dat van Qing en andere intellectuelen werd getekend door de strijd tussen nationalisten en communisten, tussen heersende ideeën over revolutie en contrarevolutie. Met elke omwenteling raakten ze uit balans, bij elke opschudding werd hun positie opnieuw bepaald. Enorme krachten drukten op de kunstenaar, en die kon buigen of breken. 1000 jaar vreugde en verdriet kent vele schaduwverhalen, van intellectuelen die verdwenen, van kunstwerken die vernietigd werden, of die simpelweg nooit zijn gemaakt.

Maar eerst ging een jonge Qing met een Franse pakketboot mee naar Parijs. Weiwei citeert uit de vrachtbrief waar meer dan twintigduizend zakken rijst, duizenden kratten rubber, honderden balen zijde en zakken peperkorrels op vermeld staan. Samen met deze koloniale producten kwam een Chinese kunstenaar naar Europa; volgens zijn zoon ontstak het in Ai Qing een verontwaardiging die hem niet meer los zou laten. In de drie jaar in Parijs laafde hij zich aan de poëzie, en een dichtregel van Guillaume Apollinaire zou hij vaak citeren: ‘Ik had toen een fluit, die ik nog niet zou ruilen voor de staf van een maarschalk van Frankrijk.’

De dissidente leeslijst

De onvrijheid rukt op, autoritaire leiders drukken hun hakken in het vrije woord. In Poetins Rusland zijn bepaalde woorden zelfs in de ban gedaan – daarom herleest De Groene Amsterdammer deze zomer romans die in onderdrukking zijn geschreven en die hun lezers toch een glimp van vrijheid gaven, al had hun publicatie vaak grote consequenties voor de auteurs – zoals Vasili Grossmans Leven en lot, Lu Xuns Zwerftocht en Christa Wolfs Nadenken over Christa T.

Ook Weiwei werd een banneling, ‘eendenkroos dat maar wat ronddobbert’

Terug in China belandde Qing bij de Liga van Linkse Kunstenaars en richtte mede de Lenteland Schilderclub op, wat hem op zes jaar gevangenisstraf kwam te staan, waar hij in 1935 na ruim drie jaar van vrij kwam. Hij had zo’n twintig gedichten geschreven en een aantal daarvan is opgenomen in de bundel Sneeuw valt op het land van China, die in Nederlandse vertaling tegelijkertijd met 1000 jaar vreugde en verdriet verscheen. 1000 jaar laat zien hoe er met ‘ongewenste elementen’ geschoven werd door het land, van uithoek naar uithoek. Sneeuw is het verslag van een ooggetuige. Ai Qing schreef in een tijd die gedicteerd werd door plannen met rudimentaire namen als ‘Grote Sprong Voorwaarts’ en verklaringen als ‘Bombardeer het Hoofdkwartier’.

De taal zelf dicteerde het leven van Qing. Weiwei beschrijft hoe hij in het kamp eerst op een gong moest slaan en dan aan de kok een citaat van Mao moest opdreunen om eten te krijgen. Maar zelf dichtte hij met een dichtersoog en wist zich geweldig in te leven, niet alleen in de mens maar ook in de natuur, ook vanuit de gevangenis. Dan dichtte hij over de zon en over een lamp als lichtpunten in de duisternis, over het aanbreken van de lente en de komst van de herfst alsof hij daadwerkelijk zojuist op een bankje in het park zat om die te aanschouwen.

Sneeuw valt op het land van China getuigt van het reizende, beter gezegd zwervende bestaan van Ai Qing tot zijn volgende detentie in de jaren vijftig. Toen Mao opriep tot kritiek, schreef Ai Qing de fabel De droom van de tuinman, eveneens in de bundel opgenomen. Een tuinman met een exclusieve liefde voor rozen droomt op een nacht dat andere bloemen verhaal komen halen. De winde, de granaatappel en de winterjasmijn, ze bepleiten hun zaak en de tuinman komt tot een inzicht. ‘Bloemen hebben elk hun eigen wil en bloeien is hun recht. Ik heb ontevredenheid gezaaid onder alle bloemen door sommige van hen voor te trekken.’ De tuinman besloot: ‘Vanaf nu af aan moet mijn tuin het land van alle bloemen zijn. Laten we wijzer leven en alle bloemen in hun eigen seizoen laten bloeien.’

In december 1957 werd Qing uit de Communistische Partij gezet, het lot van honderdduizenden intellectuelen. Een collega schreef in een literair tijdschrift: ‘Onze waardering gaat uit naar Ding Ling, Wang Shiwei, en alle anderen voor hun inspanningen: hun giftige onkruid is nu goede mest geworden, doordat het ons grote volk de ogen opent voor hoe zijn vijanden te werk gaan.’

Wie de gedichten en essays van Ai Qing vandaag, in het Nederlands, leest, stuit op de kloof tussen zijn milde woorden en de grove straffen die op zulke woorden stonden. De beeldende kunst van Weiwei is uit hetzelfde hout gesneden, maar dat hij problemen zou krijgen, verbaast minder: hij kiest voor de frontale confrontatie met de autoriteiten.

1000 jaar vreugde en verdriet is een prachtig, goed geschreven boek dat Ai Weiwei’s iconische, soms wat eendimensionale kunstwerken een schaduw geeft. Weiwei beschrijft hoe hij zijn vader na invallen van de Rode Gardisten hielp met het verbranden van zijn boeken. ‘Als geesten in doodsnood krompen ze in de hitte ineen voordat ze door de vlammen werden opgeslokt.’ Het deed hem goed, schrijft hij; een vreemde kracht nam bezit van hem. ‘Het was een onvermurwbare, compromisloze toewijding aan de rede, aan een gevoel voor schoonheid zo sterk dat de minste poging tot onderdrukking verzet opriep.’

Kunst werd voor hem een wapen zoals ze dat voor zijn vader was geweest – een tweede natuur. Ze delen in hun kunst een strategie van de eenheid in de veelheid, de eenling in de massa. Weiwei stortte de Turbine Hall van Tate Modern vol met honderd miljoen keramische zonnepitten, een ode aan de massa met pitten die stuk voor stuk met de hand waren gemaakt. Een gedicht van Qing doemt op. ‘Als een graankorrel niet in de aarde valt,/ blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft,/ draagt hij veel vrucht.’

Herinneren is voor Qing en Weiwei de vorm van verzet. De herinnering was wat in China met de Culturele Revolutie was zoekgeraakt. ‘Herinneringen waren een last, je kon er maar beter vanaf zijn; al snel verloren de mensen niet alleen de wil, maar ook het vermogen zich iets te herinneren’, merkt Weiwei al in het begin van zijn memoires op. Qing herinnerde zich al in zijn allereerste lange gedicht, op 24-jarige leeftijd, waarin hij zich het treurige lot aantrekt van de min die hem voedde, ‘het ellendig lot dat ze met zoveel slaven deelde’. ‘En ik, ik schrijf een aanklacht tegen deze onrechtvaardige wereld.’

De sterkste kunstwerken van Weiwei zijn die waarin hij de herinnering vast probeert te houden. Een bekende foto maakte hij in 1995, net terug van twaalf jaar New York, waarop hij zijn middelvinger opsteekt naar het Tiananmenplein, waar een gruwelijke geschiedenis niet herinnerd mocht worden. ‘Door niet te vergeten, niet te vergeven en niet los te laten was ik gaan beseffen hoe positief mijn terugkeer naar Beijing voor me had uitgepakt – eindelijk voelde ik me weer thuis’, schrijft hij.

Het hele boek moet, denk ik, in dit licht worden gezien: het vertellen over de vader, ooit een bekende intellectueel maar nu vergeten, is een daad van liefde en een daad van verzet. Ook Weiwei werd een politieke banneling, ‘eendenkroos dat maar wat ronddobbert’, maar hij is een paar jaar geleden uit China vertrokken. Samen met zijn zoontje.