NRC Handelsblad noemde Frans Bromet ‘camerajournalist’ – rake typering voor een man die als solofilmploeg opereert. Eenogig insect dat rond objecten cirkelt – verbouwers van eigen huis, failliet gaande ondernemers, bejaarde verliefden, boefjes, kerkvolk, opruimers van het leeggekomen ouderlijk huis. Hij zoemt vasthoudend rond hun kop – soms vriendelijk, soms scherp, soms stekend.

Zijn programma’s vallen zelden onder de noemer documentaire, als je als kenmerken daarvan uitgebreide research en een doorwrocht filmplan ziet. Zijn dramaturgie is die van wat er gebeurt als hij erbij is; zijn regievisie is hijzelf. Maar met reportage doe je het werk te kort als je die associeert met de plichtmatige verslagjes die onder die noemer vaak geproduceerd worden. Bromet mag een veelfilmer zijn, een persoonlijk stempel kun je hem niet ontzeggen, en dat komt niet alleen door zijn karakteristieke stem en intonatie maar ook door zijn nieuwsgierigheid, brutaliteit, dwarsheid en scepsis ten aanzien van menselijke motieven en het (zelf)bedrog dat zij toedekken.

In zijn vpro-tijd werd hij bejubeld (Buren, 1994) en zelfs bekroond (Nipkowschijf voor Veldpost, 1997), maar later leek er een soort Bromet-moeheid te ontstaan. Deels door ergernis over zijn zeik- en zuigmethode die als een maniertje werd ervaren; deels vanwege impertinenties (Bromet heeft de grens van wat je wel en niet aan iemand kunt vragen behoorlijk opgerekt); deels door aversie tegen het cynisme dat aan zijn werk ten grondslag zou liggen. Die afkeer leek mij door te schieten. Zijn frequente aanwezigheid bij verschillende omroepen noodt tot hernieuwd bezoek.

Ik beperk me tot Van goede wil voor Human, waarin motieven van en relaties tussen vrijwillige hulpverleners en -ontvangers worden onderzocht. Verbazing was de grondtoon over hulp bij rouwverwerking: wat beweegt een man om de zorgen van een hem onbekende vrouw keer op keer te willen aanhoren; wat beweegt haar om die aan een vreemde te vertellen. Maar wat ook ’s mans motieven en hoe gering ook de chemie tussen de betrokkenen (plastisch verbeeld door de grote afstand waarop ze van elkaar zaten), de vrouw had er iets aan. Uiteraard vroeg Bromet waarom ze geen steun bij familie en vrienden vond. Die hadden haar na de plotse dood van haar man nu juist als een baksteen laten vallen – veel voorkomend maar nogal verrassend gezien haar Caribische roots – weer een vooroordeel minder. Het had iets ongemakkelijks allemaal, dat Bromets sceptische mensbeeld leek te bevestigen.

Maar ronduit mooi is de aflevering Liefdewerk oud papier, waarin hij een project onderzoekt waarbij Nederlandse psychiaters in Roemenië huisartsen bijscholen in zaken van de geest. Een Roemeense arts zette uiteen dat het materialisme in Ceausescu’s tijd aandacht voor psychische problemen uitsloot en zelfs Bromet diagnosticeerde die samenleving als lijdend aan een onverschilligheidvirus voor het lot van anderen, terwijl juist hij bemoeienissen met het lot van anderen argwanend pleegt te beschouwen. Ook hier relativeert hij duchtig het belang van de hulp omdat zo veel Roemeense ellende uit armoede voorkomt en omdat ook bijgeschoolde huisartsen niet op eigen houtje psychische kwetsuren kunnen genezen of voorkomen, terwijl verwijsmogelijkheden zoals hier ontbreken.

Maar ook Bromet kan er niet omheen dat die bijscholers hun vaak autoritaire houding tegen patiënten veranderen. Dat ze de mens achter het symptoom zien. En dat ze tegen de zware psychische belasting die het beroep meebrengt steun bij elkaar gaan zoeken, netwerken beginnen. Bromet vraagt brutaal waarom een zigeunerfamilie hem niet binnenlaat (wat prompt gebeurt) en waarom een arts haar patiënten laat staan (waarna ze hen een stoel aanbiedt). Die laatste is een zwakke cursiste, geestelijk wortelend achter het IJzeren Gordijn – maar daar staan opgebloeide kanjers tegenover. Bromet toont dat allemaal, soms ergernis- maar vooral indrukwekkend.

Van goede wil is te zien via Uitzendinggemist.nl