Rüdiger Safranski: ‘Zelfs de zogenaamde mensenmens is een eenling’ © Patrick Seeger / dpa / ANP

In 1812 nam Stendhal in de achterhoede deel aan de veldtocht van Napoleon in Rusland. Nadat hij aan de gruwelijkheden van die oorlog was ontsnapt, schreef hij aan een terrastafeltje in Milaan: ‘Het enige in dit leven wat de moeite waard is, is het eigen Ik. Het goede aan die manier van denken is dat een terugtrekking uit Rusland niet meer betekenis heeft dan een teug uit een glas limonade.’ Stendhal was een ‘egotist’: alleen aan zichzelf was hij wat verschuldigd.

In zijn nieuwe boek Eenling zijn: Een filosofische uitdaging schrijft Rüdiger Safranski dat Stendhal Napoleon bewonderde en daarom de keizer naar Rusland volgde. Terwijl hij een ander achternaliep, verloochende hij zichzelf. Dus besloot Stendhal dat hijzelf zijn eigen kompas was. De woorden die hij in Milaan neerschreef zijn eigenaardig, vooral omdat hij anderhalf decennium later in Egotistische herinneringen schreef: ‘Ik ken mezelf helemaal niet, en dat kwelt me soms ’s nachts als ik eraan denk. Ben ik goed of slecht, geestig of dom?’

Waarom alle ballen op het eigen ik als je niet weet wie dat is? Op wie anders, zou Stendhal waarschijnlijk antwoorden.

‘Iedereen is een eenling’, aldus Safranski. Zelfs de zogenaamde mensenmens is een eenling; hij bestaat samen met anderen, maar hij is alleen. Eenling is wellicht een wat misleidend woord, het roept meteen het beeld op van de outcast, de outsider, of de lone wolf, maar bij Safranski is het een synoniem voor individu. De eenling beroept zich op zijn eigenheid en tegelijk wil hij ergens bij horen. Deze dichotomie tussen individu en maatschappij zorgt voor spanning, omdat je haar niet kunt opheffen. Je kunt je afzetten tegen de maatschappij; je blijft er altijd deel van uitmaken. ‘Individualisering is zelf een maatschappelijk proces’, schrijft Safranski. Maar door zichzelf tegenover de maatschappij te plaatsen krijgt de eenling betekenis als individu.

Eenling zijn wordt bevolkt door veel denkers en hun gedachtegoed, van Jean-Jacques Rousseau, Michel de Montaigne, Henry David Thoreau en Hannah Arendt tot en met de onbekendere Duitse Ricarda Huch.

Safranski begint zijn intrigerende boek bij de Renaissance: de periode waarin de mens zich niet meer enkel zag als een onderdeel van een ras, land, volk of familie. De individualisering begon volgens de cultuurhistoricus Jacob Burckhardt na de Middeleeuwen: ‘De mens wordt een geestelijk individu en ziet zichzelf als zodanig.’ In het tijdperk van de wedergeboorte ontstond de cultus van het genie; de kunstenaar werkte niet meer anoniem en signeerde zijn werk. Niet veel later, in de zestiende eeuw, werd het ik zelf het onderwerp. Michel de Montaigne was nog geen veertig jaar oud toen hij met zijn werk als raadsheer stopte en zich in 1570 terugtrok in zijn kasteel. Hij onderwierp zich aan een minutieus zelfonderzoek. In het essay Over de ervaring schreef Montaigne: ‘Ik zou liever mijzelf goed begrijpen dan Cicero.’

Safranski’s eruditie is jaloersmakend en hij weet de vele complexe ideeën begrijpelijk te formuleren

Volgens Safranski was het zelf een ‘toevluchtsoord’ voor Montaigne. Hij wilde zich losmaken van de maatschappelijke en culturele ketenen: ‘Wij moeten deze zo sterke boeien afwerpen en voortaan nog wel hier- of daarvan houden, maar enkel onszelf trouw blijven.’ Makkelijker gezegd dan gedaan. Op het advies trouw te blijven aan jezelf reageerde Katherine Mansfield:‘Which self? Which of my many – well, really, that’s what it looks like coming to – hundreds of selves.’

Hoe kun je je als eenling staande houden in de maatschappij? Niet iedereen heeft de luxe om in afzondering op zoek te gaan naar zichzelf. Volgens Rousseau corrumpeerde de maatschappij het individu; de beschaving vervreemdde de mens van zijn zuivere zelf. In zijn Bekentenissen beriep Rousseau zich op zijn uniciteit: ‘Ik ben niet gemaakt als enig ander mens die ik heb ontmoet. Ik durf zelfs te geloven dat ik niet gemaakt ben als enig ander mens ter wereld.’ Rousseau eiste zijn eigenheid op, als een ware eenling probeerde hij zich actief te onderscheiden van anderen. Safranski: ‘Niet de overeenkomsten moeten worden erkend, maar de verschillen’

Safranski’s eruditie is jaloersmakend en hij heeft het vermogen om de vele complexe ideeën kernachtig en begrijpelijk te formuleren. Toch heeft Eenling zijn ook iets van kluitjesvoetbal: er zijn te veel spelers op een te kleine ruimte.

Hoewel Friedrich Nietzsche wel een aantal keer wordt genoemd in Eenling zijn, wijdt Safranski geen hoofdstuk aan hem. Gelukkig is onlangs Stefan Zweigs prachtige portret Nietzsche in vertaling verschenen. Zweig karakteriseert het leven van Nietzsche, die exemplarische eenling, als een ‘monodrama’: ‘Dit alleen met zichzelf zijn, deze confrontatie met uitsluitend zichzelf, geeft de diepste betekenis en ligt ten grondslag aan die unieke, ongelukkige maar verheven tragedie die het leven van Friedrich Nietzsche was.’

Ook Thoreau zocht de confrontatie met zichzelf. Op zijn 28ste verhuisde hij naar Walden Pond. Hij woonde twee jaar alleen in een huisje in de bossen van Massachusetts. De Amerikaanse dichter Marianne Moore schreef eens de prikkelende zin: ‘The cure for loneliness is solitude.’ Het zou me niets verbazen als ze hierbij dacht aan Thoreau. In Walden schreef hij: ‘Ik heb nooit een kameraad gevonden die zo kameraadschappelijk was als de eenzaamheid. Wij zijn meestal eenzamer wanneer we ons tussen de mensen begeven dan wanneer we in onze kamers blijven.’ Thoreau was in woord en daad een eenling. Toch keerde hij zich niet af van de maatschappij.

Hannah Arendt beschouwde denken als een innerlijk gesprek. Je denkt wel alleen, maar het is niet eenzaam: ‘Alleen-zijn betekent omgaan met jezelf; eenzaam zijn betekent alleen zijn zonder je te kunnen opsplitsen in het twee-in-een, zonder jezelf gezelschap te houden.’ Dat ‘twee-in-een’ is de dualiteit van het denken: je denkt over iets, je wikt en weegt en bekijkt dat iets van meerdere kanten – een soort dialoog met jezelf.

Die notie van ‘twee-in-een’ was voor Arendt belangrijk, omdat het te vergelijken is met wat we normaliter ‘geweten’ noemen. Ze meende dat het beter was om onrecht te ondergaan dan te begaan. Wie onrechtmatig handelt, gaat zichzelf in het denkende tweegesprek uit de weg: het contact met het zelf is verbroken. Het kwaad ontstaat, omdat je niet meer bij jezelf te rade kunt gaan. En dit was precies wat er volgens Arendt met Adolf Eichmann gebeurde: hij was gehoorzaam en volgde de bevelen van anderen op, hij vermeed zichzelf omdat hij weigerde te zijn wat hij was: een eenling.