De deelnemende organisaties lopen dezer dagen de deur plat bij iedereen die binnen hun definitie van ‘sterke eenzaamheid’ valt. Honderdduizenden Nederlanders worden thuis bezocht of elders op de koffie genood, meegenomen op een dagtocht of buurthuisgewijs aan het fröbelen gezet. Dat laatste klinkt laatdunkend en zo is het ook bedoeld, maar dan wel aan het adres van de organisatoren, niet dat van hun ‘cliënten’. Wie de stilte om zich heen alleen kan verbreken door een middag papieren hoedjes te vouwen in buurthuis Het Hoepeltje wordt pas echt met de neus op zijn eenzaamheid gedrukt.
Je kunt het de organisaties niet altijd kwalijk nemen. Wie ervaring heeft met sterk vereenzaamde mensen in zijn eigen omgeving weet hoe moeilijk en ook hoe ondankbaar het kan zijn om te trachten hun isolement te doorbreken. Veel ouderen, gehandicapten en chronisch zieken zijn om twee redenen eenzaam. Ze zijn eenzaam omdat de wereld zich niets meer van hen aantrekt, maar ook omdat zij zich liefst niets meer van de wereld zouden aantrekken. Ze zouden wel een sociaal vervuld leven willen leiden, maar niet conform het tempo en de levensstijl die het moderne leven eist. Daar zit hem vaak de kneep. Hun eenzaamheid is een maatschappelijk probleem waarvoor geen schuldige en ook geen individuele oplossing is aan te wijzen.
Voor zover er sprake is van schuld moet die worden gelegd bij het politieke klimaat van de laatste dertig jaar. In dat klimaat lag sterk de nadruk op een ontketend individualisme, gepaard aan een afbraak van maatschappelijke verbanden waaraan menigeen in vroeger jaren zijn persoonlijke contacten ontleende: kerk, vaste woonomgeving, vaste werkkring, vakbond, politieke partij, kruisvereniging, consumenten-coöperatie en woningcorporatie, om enkele van de belangrijkste te noemen. De zelforganisatie binnen deze instituties is tegenwoordig vervangen door gesubsidieerde (semi-)overheidsinstellingen, de zelfredzaamheid door hulpafhankelijkheid en zorgconsumentisme. Er bestaat inmiddels een corpus van diepgravende onderzoeken en analyses van dit verschijnsel. Bovenaan de verplichte literatuurlijst staat het werk van socioloog Richard Sennett die beschrijft hoe de flexmaatschappij ons sociale bestaan opknipt in steeds kleinere en onbeduidender stukjes, tot er niet meer van over is dan een handvol snippers die bij de minste maatschappelijke tegenwind wegwaaien en ons eenzaam achterlaten.
Een waardevol relict uit bijna vervlogen tijd is het Leger des Heils. De wederopstanding van de Here is een luchtspiegeling waarin weinigen meer geloven, maar de Heilsoldaten zijn nog wel in Zijn naam overal aanwezig waar ze nuttig werk kunnen doen, zonder om subsidie te zeuren of de aandacht van de tv-camera’s te trekken. Ze zijn er vierentwintig uur per dag, ook op die plekken in onze samenleving waar geharde straathoekwerkers geen voet durven zetten. Vergelijk de inzet van het Leger eens met de institutionele armoede van overheidsinstellingen die daklozen met kartonnen dozen en ambulante psychiatrische patiënten met een methadonpilletje afschepen en de ware aard van het probleem is duidelijk. De intensieve persoonlijke inzet die nodig is om sociale problemen daadwerkelijk te bestrijden, laat zich niet organiseren van overheidswege; vaak is de overheidsbureaucratie het grootste obstakel voor individuele hulpverleners met een bevlogen taakopvatting.
Het is nogal ironisch dat het Leger des Heils in deze Coalitie zit samen met dertien andere organisaties waarvan sommige een totaal andere invalshoek hebben. Zo heeft accountants- en advieskantoor KPMG een dikke vinger in de stichtingspap. Dit kantoor staat zo ongeveer aan de oorsprong van veel hedendaagse flex-ellende, maar ook van bureaucratische obstakels in de hedendaagse hulpverlening. Moet uitgerekend deze pyromaan de brand helpen blussen? Het jaarverslag van Coalitie Erbij is een proeve van KPMG-geneuzel. De Coalitie heeft projectgroepen, stuurgroepen, programmagroepen en vrijzwevende adviseurs die zich uitputten in vage intenties en dito taartdiagrammen. Aan ‘actielijnen’ en ‘speerpunten’ geen gebrek, evenmin als aan ‘digitale platforms’ waarop professionals ‘handvatten’ krijgen aangereikt. Drie keer raden wie komende winter weer bij nacht en ontij de worstenbroodjes mag uitdelen aan bijna onderkoelde zwervers - het Leger des Heils of de management-genieën van KPMG?
Met de aanbevelingen van deze Coalitie is het dan ook oppassen geblazen. De club gaat er nu al vanuit dat ze beter weet dan wijzelf hoe wij eraan toe zijn. Volgens de stichting zijn veel Nederlanders namelijk eenzamer dan ze willen inzien. Is dat zo? En is dat zo erg? Of wordt hier een nieuw sociaal ‘probleemveld’ bedacht waarvoor zinloze gesubsidieerde campagnes worden voorgesteld, uiteraard uit te voeren door de bij de Coalitie aangesloten organisaties en hun sponsoren? De onnozele en bijna geruisloos verlopen ‘hallo-campagne’ van vorig jaar stemt niet hoopvol.
Het voornaamste lichtpuntje is een onderzoek van TNS Nipo, uitgevoerd in opdracht van Coalitie Erbij, waaruit onder meer blijkt dat het Internet niet bijdraagt aan maatschappelijke vereenzaming maar juist soelaas biedt aan sterk vereenzaamde mensen. Voor wie zelf veel op Internet actief is, lijkt deze conclusie een beetje op een heruitvinding van het wiel, maar het kan geen kwaad de boodschap nog eens te benadrukken voor al die digibeten - Majesteit niet uitgezonderd - die hem nog niet begrepen hebben. De conclusie wijst vooruit naar een (hopelijk) toekomstige, meer politieke aanpak van het probleem van vereenzaming. Een aanpak die enerzijds uitgaat van het bevorderen van nieuwe sociale netwerken en samenlevingsverbanden die op zelforganisatie gebaseerd zijn, anderzijds op het tegengaan van een verdere versnippering van het sociale leven. Daarvoor zijn ingrijpende maatregelen op economisch en sociaal terrein nodig. De tijd moet uitwijzen of er voor zulke initiatieven nog politieke ruimte bestaat. Intussen moet iemand toch gewoon die worstenbroodjes uitdelen.