Jaan Kross in 1990. Via de historische roman kon hij commentaar leveren op de sovjetdictatuur © Brigitte Friedrich / SZ Photo / HH

Jaan Kross debuteerde pas op zijn vijftigste in het genre waarmee hij internationale roem zou vergaren: de historische roman. Niet dat het hem voor die tijd aan talent of ambitie ontbrak, wel aan vrijheid. Kross, in 1920 geboren in Tallinn, Estland, was in ’44 al eens door de Duitse bezetters gearresteerd en werd in ’46 door de Russische bezettingsmacht voor acht jaar naar Siberië verbannen. Na zijn vrijlating begon hij zijn literaire carrière als experimenteel dichter, wijdde zich daarna aan alle literaire genres, tot en met het kinderboek en het operalibretto, maar vond definitief zijn draai met een reeks onwaarschijnlijk goede historische romans, waarvan De gek van de tsaar (1978) misschien nog wel de beste is, in elk geval de best verkochte.

Dat genre gaf Kross, naar eigen zeggen een beproefd recept, de mogelijkheid om de censor te ontwijken, maar toch, via de schildering van onrecht in de zestiende of negentiende eeuw, indirect commentaar te leveren op de sovjetdictatuur. Dat heeft menige recensent ertoe verleid die romans als allegorieën te beschouwen, alsof de historische aankleding niet veel meer is dan een doorzichtige maskerade. Begrijpelijk, maar ten onrechte. De boeken bevatten geen verwijzingen naar de Sovjet-Russische overheersing, ook niet – als ik me niet sterk vergis – via vooruitwijzingen of dubbele bodems voor insiders. Maar toch, en daarin schuilt het genie van de auteur, lezen hele passages, ja, uiteindelijk hele boeken als commentaar op die repressie, en misschien wel op elke repressie.

Hoofdfiguur in De gek van de tsaar is een zekere Timotheus von Bock, kortweg Timo, een historisch personage dat in talrijke, zeer uiteenlopende bronnen zijn sporen heeft nagelaten. Het resultaat is, van begin tot eind, fascinerend. Kross slaagt er zelfs in de sceptische lezer te doen geloven dat er zoiets bestaat als eeuwige menselijke waarheden. Vast staat dat Timo, die leefde van 1787 tot 1836, tot de adellijke Duitse bovenlaag behoorde die over veel invloed beschikte in Estland en het tsaristische Rusland met zijn machtsbasis in Sint-Petersburg. Vast staat ook dat hij een non-conformist was. Hij trouwde met een meisje uit het ‘boerenvolk’, Eeva, zonder enige status of opleiding – zeker destijds ongehoord, de afstand tussen adel en volk was immens. En ten slotte staat vast dat hij in 1818 werd gevangengenomen, gemarteld en opgesloten, in 1827 vrijkwam, officieel gek werd verklaard en de rest van zijn leven onder strenge curatele en met zeer beperkte bewegingsvrijheid doorbracht op een landgoed. Maar raadsels te over. Waarom werd hij precies gevangengenomen? En was hij werkelijk gek of was dat alleen een motief om van hem af te komen? Ook zijn dood is altijd onopgehelderd gebleven; was het zelfmoord, een ongeluk, moord?

Elkaar schampende verhalen leiden van de ene verrassing naar de volgende

Om voldoende afstand te scheppen tot de feiten gebruikt Kross een verteller die ook alleen maar grotendeels via anderen op de hoogte is van de ware gang van zaken. De man heet Jakob en is een broer van Eeva, dus ook iemand uit het ‘boerenvolk’. Deze Jakob houdt een dagboek bij waarin hij op de vele vragen langzaam en stapsgewijs een antwoord probeert te geven. Dat dagboek begint in 1827, als Timo ‘vrij’ is gekomen maar ‘met zijn tanden één voor één uit zijn mond geslagen’, en loopt met enige regelmaat tot 1832 en daarna met een paar forse sprongen tot 1859.

Hij komt er snel achter dat Timo zeer kritisch staat tegenover de adel, hij heeft zelfs tweehonderd van zijn vader geërfde lijfeigenen vrijgelaten, wat Jakob dan nog als geschift voorkomt. Maar hoe geschift zijn ondoorgrondelijke zwager in werkelijkheid is, ontdekt hij pas als hij bij een verhuizing een geheim, zestig pagina’s tellend manuscript vindt dat ook absoluut geheim moet blijven. In dat manuscript, dat (aldus Kross in zijn nawoord) ‘in al zijn ongelooflijke, onomstotelijke en fatale oprechtheid in de hier geciteerde vorm’ bestaat en ‘in een Moskous archief wordt bewaard’, gaat Timo in ongekend directe en harde bewoordingen tekeer tegen de verbijsterende wantoestanden in het tsarenrijk. En de enige die daarvoor blaam treft, is de tsaar zelf. Hij liet talloze mensen martelen, de tong afsnijden, vermoorden, ‘hij beschouwt zichzelf als een heilige’, omringt zich met hielenlikkers en avonturiers. Ter beteugeling van die moorddadige, adellijke anarchie, aldus Timo, dienen er fatsoenlijke, ‘verlichte’ wetten te komen, en ook die formuleert hij alvast zelf.

Jakob is verbijsterd. Ja, die man is gek, dat kan niet anders, nu begrijpt hij wel waarom hij werd opgesloten. Maar hij ontdekt ook dat Timo de tsaar ooit heeft gezworen hem volstrekt eerlijk op de hoogte te stellen van wantoestanden in zijn rijk. Zijn conclusie: eerlijkheid is krankzinnigheid. Dat thema wordt door Kross tot op het bot uitgebeend in talloze elkaar schampende en uitlokkende verhalen, die van de ene verrassing naar de volgende leiden, en dat alles met veel gevoel voor couleur locale, psychologische diepgang en dramatische wendingen.

Misschien moet de lezer – dat is althans mijn ervaring – even wennen aan de volle zinnen van Kross, aan zijn licht archaïsche stijl, aan de historische eruditie en de descriptieve rijkdom waar elke scène als vanzelfsprekend van getuigt, maar wie eenmaal de smaak te pakken heeft zal tot en met de laatste zin aan zijn lippen hangen.