OP DONDERDAG 15 OKTOBER kwamen zo'n vierhonderd krakers samen voor het Binnenhof in Den Haag, compleet met vlaggen, leren jassen en andere krakerparafernalia. Doel: een krachtige protestactie tegen het nieuwe kraakverbod. Maar wat een teken van kracht had moeten worden, sloeg al snel om in het tegendeel. De paar tenten die symbolisch waren opgezet - de krakers spraken van een tentenkamp, dat moest verwijzen naar de nog altijd bestaande woningnood - verbeeldden niet zozeer de slagkracht, omvang en inventiviteit van de kraakbeweging, maar juist het tegenovergestelde. Het gaf in feite een droevig beeld van de huidige kraakbeweging: klein, versplinterd en slecht georganiseerd.
Aan het einde van de avond - de antikraakwet kreeg door de steun van de PVV een meerderheid - werd het plein zonder veel problemen door de politie schoongeveegd. Ook dit was kenmerkend: tot het organiseren van een grote rel is de huidige kraakbeweging niet in staat. De meeste krakers willen dat ook helemaal niet. De kraakbeweging van de jaren tachtig, die duizenden mensen op straat kon krijgen om panden te verdedigen of anderszins keet te schoppen bestaat al lang niet meer.
De vraag rijst dan ook waarom een kraakverbod nog nodig is. De kraakbeweging heeft geen noemenswaardige omvang, veroorzaakt geen grote rellen en vormt geen belangrijke bedreiging voor de heersende elite. Dat het onder de huidige omstandigheden moeilijk is krakers uit te zetten, kan eveneens naar het land der fabelen worden verwezen. De gemiddelde ‘houdbaarheid’ van een kraakpand in Amsterdam is op het moment slechts drie maanden.
Het lijkt, kortom, alsof het kraakverbod er niet zozeer is tegen de krakers, maar veel meer vóór rechtse politici, die hiermee gezamenlijk tegen een imaginaire vijand konden optreden. Het feit dat de PVV uitdrukkelijk bij het wetsvoorstel werd betrokken - op haar verzoek werd de strafmaat aanzienlijk verzwaard - wijst hier eveneens op.
De beelden van de grote krakersrellen - nu alweer bijna dertig jaar geleden - zijn altijd blijven hangen en hebben de beweging een blijvend ‘ruw’ imago verschaft. Maar onder de oppervlakte heeft de beweging een ware metamorfose doorgemaakt. En dat is niet alleen door politicologen opgemerkt. Want hoe komt het dat juist Amsterdam zich zo tegen het kraakverbod verzet? Tijd voor een nieuwe analyse.

OP ZATERDAG 1 MAART 1980 was het ontzettend gezellig in de Vondelstraat in Amsterdam. Er kwamen dagjesmensen langs, er was straattheater. Kortom, er hing een verdomd goede sfeer, afgezien van het feit dat de straat was gebarricadeerd en bevolkt werd door gehelmde, in het zwart geklede krakers. De barricades konden misschien nog wel verklaard worden door de werkzaamheden in de aangrenzende straat, waardoor er opeens veel materiaal voorhanden was. Toen het stadsbestuur echter besloot tanks in te zetten om de barricades te overwinnen werd pas echt duidelijk wat er aan de hand was: het was oorlog in de stad.
De aanleiding voor het krakersoproer in de Vondelstraat, vandaag bijna dertig jaar geleden, was in feite heel simpel. Op 23 februari 1980 werd in de straat een pand gekraakt (huisnummer 71), dat dezelfde nacht nog door de politie werd ontruimd. Dat gebeurde in die tijd vrijwel dagelijks in Amsterdam. In collegezalen en cafés werd geklaagd over de grote matheid die aan het einde van de seventies had ingezet, maar onder de oppervlakte broeide het in de stad. Voor de krakers was de maat vol, ze moesten een daad stellen. Voor hen was de tijd van matheid voorbij - de tijd van het grote matten was aangebroken.
De eerste grote verzetsdaad van de krakers was de barricadering van de Groote Keijser, een kantorencomplex aan de Keizersgracht. Nadat de gemeente eind 1979 de ontruiming had aangekondigd veranderden de krakers het pand in een heus fort. Alle ramen werden dichtgelast, er werd een munitiekamer ingericht met ‘knalaardappelen’, rookbommen en molotovcocktails. Op het dak werd door de krakers wacht gehouden. Van de Groote Keijser ging dreiging uit, zozeer zelfs dat burgemeester Polak vreesde voor dodelijke slachtoffers in geval van een ontruiming. Die werd dan ook keer op keer uitgesteld.
De krakers waren uit op een grote confrontatie. Uiteindelijk kwam die alsnog onverwacht: in de Vondelstraat. In de film De stad was van ons (1996) van Joost Seelen en Eric Duivenvoorden vertellen verschillende krakers over hun belevenissen uit die tijd. Theo van der Giessen speelde destijds een belangrijke rol in de beweging: ‘Men was laaiend over die ontruiming. De mensen gingen de confrontatie voorbereiden. Stokken, helmen, al het materiaal dat nodig was om je flink te weren werd erbij gehaald.’
Op vrijdag 29 februari vond de herkraak plaats. Om de ME af te leiden werd een list gebruikt. Een groep krakers trok met veel lawaai naar het stadhuis, waardoor de tweede groep krakers de gelegenheid kreeg om het pand in de Vondelstraat te heroveren. Van der Giessen: ‘De tegenstand was aanmerkelijk minder dan we dachten. Maar de politie kreeg door dat ze in de maling genomen was, dus die kwam overijld terug. In plaats van dat ze goed geordend naar het pand ging, werd ze zonder meer verslagen.’
Voor het pand ontstond een ware veldslag. Een tweede ex-kraker, Piet Veling, herinnert zich: ‘Op dat moment kwam er een jongen terecht onder een van die ME-bussen die over dat kruispunt reden. Vanaf het balkon zagen we die jongen helemaal meegesleurd worden door die bus en ik schrok me helemaal lam. Ik zeg Theo, ik ga eruit, want dit pik ik niet. Toen ben ik met een paar man vanaf het balkon naar een verkeerslichtenmast gesprongen, een meter of twee, en vandaar naar beneden. Ik heb iemand een stok afgepakt, van die spijltjes van een hek, en toen hadden we binnen vijf minuten het hele plein schoongeveegd, alle politie gewoon helemaal weg.’
Opnieuw durfde het stadsbestuur niet in te grijpen en een weekend lang waren de krakers heer en meester over ‘hun’ straat, nu omgedoopt tot de Vondelvrijstaat. Er kwamen inderdaad dagjesmensen langs. Amsterdammers brachten soep en warme dekens (volgens sommigen ook knuppels en helmen). Maar de dreiging was nooit ver en de barricaden werden angstvallig bewaakt. Op maandagmorgen kwam eindelijk de reactie van het stadsbestuur, in de vorm van tanks - zes stuks in totaal - met in hun kielzog vijftienhonderd ME'ers.
Vanuit een helikopter werden strooibiljetten uitgeworpen. Annegriet Wietsma herinnert zich dat nog: ‘Daarin stond dat de colonne tanks, eenmaal in beweging, niet meer kon worden gestopt. Er gaat een ontzettend dreigement uit van zo'n mededeling, alsof er verder geen controle meer is over het geweld dat over je zal neerdalen. Ik had een verslagen gevoel. Ik had het gevoel dat we echt verraden waren.’
Met het barricaderen van de Groote Keijser en het uitroepen van de Vondelvrijstaat zette de kraakbeweging zichzelf op de kaart als politieke kracht van formaat. Het was een beweging waar rekening mee gehouden moest worden. En dat gebeurde ook. Zowel de Groote Keijser als het pand in de Vondelstraat werd door de gemeente aangekocht en omgevormd tot jongerenappartementen. Dat zijn ze nog steeds.
Maar de intrede in de gemeentepolitiek had ook een schaduwzijde. Nadat de Groote Keijser was aangekocht, moest de overdracht worden geregeld. Een kleine groep krakers moest ‘namens de kraakbeweging’ de afspraken ondertekenen. Dat voelde verkeerd. Binnen de kraakbeweging werden hiërarchische structuren juist bestreden, en aan afvaardigingen en indirecte democratie had de beweging eveneens een broertje dood. De gemeente veranderde van een ‘vijand’ in een ‘partner’ waarmee onderhandeld moest worden en waarvan de structuur gekopieerd moest worden. Daartoe waren maar weinig krakers bereid.
Jo van der Spek was in de jaren tachtig als kraker actief in de grachtengordel. Kraken ging voor hem niet zozeer om gemeentepolitiek, het was een nieuwe vorm van leven, vrij van allerhande van buitenaf opgelegde regels: ‘Het wonen in een kraakpand was een leven op krediet van de staat of van het kapitaal.’ Veel jongeren grepen de kans aan om eigen ruimtes te claimen. En daarbij kwam veel energie vrij: rauw, ongestuurd, echt. ‘Sommige panden werden in hoog tempo uitgewoond.’ Het openbreken van de deur, het binnentreden van een nieuwe ruimte, het besef te kunnen doen wat je wilt: het gaf een gevoel van bevrijding.
Tussen deze krakerscultuur en het politieke project bestond vanaf het begin een spanningsveld. Dit werd het duidelijkst tijdens de strijd om de Groote Keijser. Met de leus ‘wij gaan er niet uit’ werd het pand de inzet van een politieke strijd met de gemeente. De gevolgen waren al snel zichtbaar. Doordat alle ramen en deuren van het pand dichtgelast waren, werd het pand onleefbaar. Voormalig kraker Joost Pothast weet dat nog goed: ‘We zaten daar weg te rotten tussen staalplaten en prikkeldraad. In het voorjaar van 1980 ging er een gigantische kraakgolf door Amsterdam, de mooiste grachtenpanden zaten ertussen. En wij zaten opgesloten tussen de barricades.’ Pothast verhuisde al snel.
Toen het ontruimingsgevaar uiteindelijk geweken was, werd de Keijser opengesteld voor een groter publiek, maar voor wilde feesten was geen ruimte meer. In plaats daarvan werd een informatiecentrum ingericht. Harry Willems: ‘Daarin hingen foto’s van wat er allemaal gebeurd was. Daardoor leek het net of de kraakbeweging geschiedenis was.’
Het laatste bewijs dat cultuur en politiek niet samengingen kwam na de overdracht van de Groote Keijser. De gemeente had daarbij slechts één voorwaarde gesteld, namelijk dat Radio de Vrije Keyser uit de lucht gehaald werd. Maar juist die zender had een grote waarde voor de meerderheid van de krakers. Van der Spek: ‘Radiozender de Vrije Keyser was een alternatief medium en tegelijkertijd illegaal, dus het paste prima in de cultuur van de beweging. Het was een nieuwe verworvenheid. De ene keer zaten daar mensen met heel serieuze verhalen over Nicaragua, maar voor hetzelfde geld zaten er drie gozers totaal stoned en met een fles bier maffe verhalen te vertellen en drugs te gebruiken. Zij gebruikten die zender gewoon om ergens tegenaan te lullen en dat was dat. Maar dat was ook onderdeel van de kraakbeweging.’
Voor veel krakers werd de overdracht van de Groote Keijser vooral een voorbeeld van hoe het niet moest. Om een gerespecteerde onderhandelingspartner van de gemeente te worden, moest het ‘eigene’ van de beweging ontkend worden. Het was alsof men in de strijd tegen het monster zelf in een beest veranderde. ‘Politiek’ werd in het vervolg gewantrouwd door een groot deel van de krakers, en dat leidde er uiteindelijk toe dat de beweging uiteenviel. De kraakpanden leverden nog steeds de infrastructuur voor allerlei soorten projecten, waarvan sommige uitgesproken politiek waren. Maar het concept van een tegenmacht werd losgelaten. De kraakbeweging werd een los, tot niets verplichtend verband van groepen en individuen. De incorporatie in het politieke bestel was daarmee mislukt. De ‘ziel’ van de kraakbeweging was gered.

OM DE INVLOED van de krakers goed op waarde te schatten, is het nodig te bedenken hoe ingrijpend de plannen van het stadsbestuur voor Amsterdam waren. De Rotterdamse socioloog Hans Pruijt heeft hier uitgebreid onderzoek naar gedaan. In de jaren tachtig woonde hij in Amsterdam en maakte de strijd van de krakers van dichtbij mee.
Eind jaren zestig koesterde het stadsbestuur grote angst dat Amsterdam leeg zou lopen en zou verarmen. Om nieuwe werkgevers aan te trekken moest de stad bereikbaar worden voor auto’s, en moest er meer kantoorruimte komen. Alleen op deze manier kon de aftakeling van de stad worden voorkomen. Daarbij moesten de gigantische woningnood en de slechte staat van de stadswijken worden ondervangen door de bouw van hoogbouw aan de rand van de stad. Voor vrijwel elke wijk werden grote vernieuwingsplannen gemaakt. Van kantoren in de Kinkerbuurt en sloop in de Jordaan tot een snelweg door de Nieuwmarktbuurt. Behalve de monumentale panden in de grachtengordel zou bijna alles in het centrum gesloopt worden en vervangen door kantoren en nieuwbouw. Dat het zo ver niet is gekomen, is voor een groot deel te danken aan de krakers. In hun strijd voor woonruimte en het behoud van de historische binnenstad wisten zij grote delen van de bevolking aan hun kant te krijgen. Door panden met hand en tand te verdedigen werden de vernieuwingsplannen vertraagd. En in de tussentijd sloeg ook de houding van het stadsbestuur om. De vernieuwingsplannen waren al snel niet zo populair meer.
Dezelfde omslag vond ook plaats in andere Europese steden. De Duitse historicus Peter Birke deed uitgebreid onderzoek naar de Duitse situatie. Net als Pruijt kent hij de situatie van dichtbij: ‘Het leek hier heel erg op de situatie in Amsterdam. De krakers wilden de stad intact houden, dus niet slopen maar renoveren. Ze vonden dat de woonfunctie van de stad behouden moest blijven. En dat is uiteindelijk ook gebeurd.’
Toch had ook deze overwinning een keerzijde. De buurten die uiteindelijk gerenoveerd werden, waren vrijwel allemaal arbeiderswijken uit de negentiende eeuw. Voor de renovatie moesten mensen tijdelijk verhuizen, en de huren gingen omhoog. Zelfs in Berlijn, waar voor de stadsvernieuwing redelijk veel geld vrijgemaakt was, kon dat niet verhinderd worden. Birke: ‘Neem nu de wijk SO 36, daar waren in 1980 de eerste kraakacties geweest. Er was geld, er waren beloften gedaan, iedereen zou kunnen blijven of terugkomen. Maar de meeste mensen kwamen niet terug, en ondanks alle controle stegen de huren toch. Voor de meeste oud-bewoners was die in 1990 al niet meer op te brengen.’ SO 36 werd een yuppenwijk.
Dit fenomeen leek zich ook in Amsterdam voor te doen. Zo kijkt Theo van der Giessen met gemengde gevoelens terug op het lot van de Groote Keijser: ‘Uiteindelijk kwamen niet de doelgroepen in de Keijser wonen waar ik voor gestreden had en die ik daar graag wilde zien. Dat was de grote teleurstelling voor mij persoonlijk. Er kwamen juist de mensen in die niet gevochten hadden, die zelfs van gegoede families kwamen, niet diegenen die het het hardst nodig hadden.’
De Staatsliedenbuurt, het bolwerk van radicale krakers in Amsterdam, verging het niet veel anders. Toen de krakers zich in de buurt nestelden, was deze verarmde arbeiderswijk op sterven na dood. Tegenwoordig kan de wijk volgens wijkhistoricus Leo Adriaenssen aanspraak maken op de titel ‘Montparnasse’ van Amsterdam. Er wonen vooral twintigers en dertigers, er zijn ateliers, theaterruimten en chique cafés. Maar tegelijkertijd zijn de huren gestegen en bouwt de wijk nu vooral dure koopwoningen.
Misschien is Birke iets te pessimistisch. Een opgeknapte en trendy wijk, is dat niet altijd nog beter dan een niet-gesloopte wijk? De gemeente heeft uiteindelijk bijna tweehonderd kraakpanden opgekocht en omgevormd tot jongerenappartementen of sociale woningen. En ook de Staatsliedenbuurt bestaat voor het grootste deel nog steeds uit huurwoningen. Dat er in zo'n dure regio als het centrum nog sociale huurwoningen zijn, is iets waar je niet zo makkelijk overheen kunt kijken.
Toch is het een thema dat telkens weer naar voren komt in gesprekken met (ex-) krakers uit verschillende landen: juist die buurten waar het meest gekraakt werd, veranderden later in nette middenstandswijken, waardoor de oorspronkelijke bewoners verdwenen. Gianni Piazza was als kraker actief in Rome en New York en heeft het aan den lijve ondervonden. Hij woonde aan de Lower East Side van New York, in de jaren tachtig een rundown neighbourhood met veel dichtgespijkerde huizen, ideaal voor krakers. Nu is het een hippe wijk met alternatieve winkeltjes en dure eettentjes. ‘Eerst komen de krakers, dan komen de kunstenaars en vervolgens komen de sushi-tenten en cocktailbars’, verzucht hij.
De krakers hebben weliswaar grootschalige sloop kunnen voorkomen, maar de stad van nu lijkt in niets op de stad waar de krakers voor vochten. De huizen in het centrum moesten niet alleen gerenoveerd worden, ze moesten ook betaalbaar blijven - de stad was van iedereen. Tegenwoordig wordt het centrum bewoond door de nieuwe elite, terwijl de winkelstraten bevolkt worden door de grote ketens. Het lijkt alsof de krakers slechts de helft van hun programma hebben verwezenlijkt.
Misschien gaat deze ongewilde dynamiek wel nog verder, suggereert Birke. Het lijkt alsof de kraakbeweging een actieve rol speelt in dit ‘veryuppingsproces’, dat door stadssociologen ook wel gentrification wordt genoemd. ‘Krakers vormen een soort culturele avant-garde’, zegt Birke. ‘Ze beginnen alternatieve winkeltjes en cafétjes en zetten zo een wijk weer op de kaart. Zo'n wijk wordt hip. De krakers zijn ontzettend actief in de buurt, daardoor krijgt die weer cohesie. En dat is precies waar jonge, kosmopolitische veelverdieners op afkomen.’
Volgens Birke is de kraakbeweging op die manier een onmisbare schakel geworden in de politiek van de neoliberale stad. In haar strijd om toeristen en kapitaalkrachtige burgers zoekt deze stad juist dát waar de krakers om bekendstaan: bruisende cultuur. Birke: ‘Krakersbolwerken als Christiania in Kopenhagen en de Hafenstraße in Hamburg zijn regelrechte toeristenattracties geworden, wat de stad geld en een cool imago oplevert.’ Hij noemt het voorbeeld van de Rote Flora in Hamburg. Nadat er op 1 mei 2000 grote rellen hadden plaatsgevonden, riepen conservatieve politici op om het kraakpand te sluiten. Maar ironisch genoeg kwam daartegen juist verzet van de plaatselijke Kamer van Koophandel. Volgens hen was de Rote Flora namelijk een belangrijke motor voor groei in die wijk; het gaf de wijk een alternatieve ‘flair’.
Het doet denken aan het incident van mei 2008, toen in reactie op een ontruiming de ruiten van de ambtswoning van Cohen werden ingegooid. Cohen was daar verontwaardigd over, maar hij bleef bij zijn verzet tegen een algemeen kraakverbod. Bij verschillende gelegenheden prees het stadsbestuur de kraakbeweging als een belangrijke positieve kracht in de stad. Nu heeft Cohen ook verder weinig last van de krakers. De jaarlijkse ontruimingsronde gaat met weinig moeilijkheden gepaard. In feite geeft de huidige situatie hem meer bewegingsruimte dan wanneer hij alle panden zou moeten ontruimen.
De aankoop van de belangrijkste kraakpanden en de vernieuwde uitrusting van de politie in de loop van de jaren tachtig hebben de kraakbeweging tandeloos gemaakt. Een bedreiging voor de openbare orde vormt ze al lang niet meer. Onder die voorwaarden is het zelfs wenselijk om duidelijk omgrensde ‘ongecontroleerde’ zones te laten voortbestaan. Het geeft de stad dat ene beetje extra. Het geeft de stad een ‘edge’.
Het incident van mei 2008 is daardoor tekenend. Het Amsterdamse establishment ziet de krakers niet meer als een bedreiging, maar als een cultuurproducent, die erg waardevol kan zijn. Want terwijl de problematische verbouwing van een klassieke cultuurinstelling zoals het Rijksmuseum de stad veel geld en aanzien kost, levert de kraakbeweging kosteloos een alternatief cultuurcircuit.
Wat de politiek niet lukte, lijkt via een culturele omweg dus alsnog volbracht: de kraakbeweging is (gewild of ongewild) geïncorporeerd in het neoliberale bestel. Volgens Birke worden haar antikapitalistische leuzen en sporadische subversieve acties door het establishment gezien als weinig meer dan folklore, die haar werkelijke bijdrage aan de veryupping van de stad verhult.
Het is de ironie ten top: de krakers vechten voor een andere manier van leven en een alternatieve cultuur, maar in plaats daarvan zijn ze nu een deel geworden van de mainstream cultuur. Ze vechten tegen de neoliberale stad, maar zijn er een onlosmakelijk onderdeel van geworden.
Ook hier is het echter de vraag hoe terecht Birke’s pessimisme is. Pruijt heeft in een artikel opgemerkt dat kraakprojecten met een zuiver cultureel karakter in de jaren tachtig ook al gemakkelijk werden gelegaliseerd. Daar is niets nieuws aan. Panden met een meer politiek gezicht hebben het altijd veel moeilijker gehad. Birke’s redenering impliceert dat de gemeente deze culturele projecten daadwerkelijk een warm hart toedraagt en hen op allerlei manieren faciliteert. En dat is lang niet altijd het geval.
Eén ding is echter wel duidelijk. De huidige kraakbeweging lijkt misschien een schim in vergelijking met die van de jaren tachtig, maar dat betekent geenszins dat ze zichzelf overbodig heeft gemaakt. De krakers hebben in feite slechts de helft van hun programma verwezenlijkt: de historische binnenstad is behouden gebleven, maar de woningnood is daarmee niet opgelost. Vroegere cultuurprojecten zoals Paradiso en de Melkweg worden weliswaar door de stad erkend en gesteund, maar het ideaal van goedkope woon-werkpanden in het centrum van de stad is nog altijd niet verwezenlijkt.
De kraakbeweging betrad het podium op een historisch moment, toen de woningnood samenging met leegloop van het stadscentrum. Dat bood ongelooflijke mogelijkheden. Het centrum van de stad werd weer levendig. Overal werden panden bezet. En en passant werd er een nieuwe impuls gegeven aan de undergroundscene.
Het centrum is inmiddels volledig gerenoveerd en overgedragen aan de rijke burgerij en haar bedrijven. Het kraken heeft zich inmiddels verplaatst naar de rand van de stad en zelfs nog verder: naar de provincie, die op haar beurt ontvolkt. Ook dit is een internationale trend. Gianni Piazza kan verhalen vertellen over Zuid-Italië waar soms hele boerderijen worden gekraakt. In Amsterdam is vooral het NDSM-eiland een vrijhaven voor alternatieve cultuur en wilde feesten, al duikt ook hier de commercie al snel op. De echte alternatievelingen, de crusten en de technojunkies reizen af naar het hoge noorden en naar de kleinere provinciedorpjes in de Randstad, waar loodsen worden gekraakt en panden uitgewoond.
De subcultuur is daarmee minder zichtbaar geworden, ze bevindt zich zowel fysiek als cultureel in de marge. Maar dat maakt haar niet minder levendig. Ook het kraakverbod zal daar niets aan veranderen. Of, zoals Faun het in Ravage verwoordde: ‘Aangezien mensen het voortaan wel uit hun hoofd zullen laten om bij een kraakactie de politie te bellen om leegstand te constateren, neemt ook het overzicht af. Meer en meer verlaten panden zullen onverklaarbaar bewoond worden zolang niemand er belang bij heeft ze te ontruimen. Het platteland loopt de komende jaren steeds meer leeg, dus wellicht dat een nieuwe generatie krakers deze nieuwe frontier kan gaan bevolken. Kraken in de binnenstad is zó 1980!’


De uitspraken van Theo van der Giessen, Piet Veling, Annegriet Wietsma, Jo van der Spek, Joost Pothast en Harry Willems stammen uit interviews voor de documentaire De stad was van ons van Joost Seelen en Eric Duivenvoorden. Meer informatie is te vinden in het Staatsarchief, het archief van de kraakbeweging: www.iisg.nl/staatsarchief
Bart van der Steen (1983) is historicus. Op het moment werkt hij in Florence aan zijn proefschrift over ‘Kraken en politiek geweld in West-Europa 1980-1990’