Veruit het meest bekeken programma op de Duitse televisie is de Tagesschau, het achtuurjournaal van de publieke zender ard. Het is waarschijnlijk het saaiste nieuwsbulletin van de wereld. Een nieuwslezer achter een balie en voor een screen die heel af en toe een beeld toont. Op de balie een stapeltje papier. De nieuwslezer doet wat de naam zegt: hij of zij léést het nieuws van papier. Niks moderne fratsen, niks autocue.
Tot in de stem, tot in de intonatie, tot in de woordkeus straalt de nieuwslezer betrouwbaarheid en degelijkheid uit. Elke frivoliteit is uitgebannen. Ook uit de kleding. De heren dragen het donkere mannenuniform met neutrale stropdas, de dames zien eruit alsof ze hun jasjes uit de garderobe van Angela Merkel hebben geleend. De kleine tien miljoen kijkers per avond nemen elk woord dat ze zeggen voor waar aan.
De redactie van de Tagesschau maakt zelf geen nieuws. Ze kiest de onderwerpen die door andere media op de agenda zijn gezet. Ze stuurt haar reporters erop af om tekst en uitleg te vragen en te geven. Soms, bij heel heikele kwesties, spreekt de chef van de centrale redactie of van een van de regionale redacties een stichtelijk woord. Vijf welgevormde zinnen, close-up in de camera uitgesproken. Zo van: ‘De bondspresident bevindt zich in een lastig parket.’
De kijker waant zich in de jaren vijftig. Dat was de tijd dat de Bondsrepubliek grootvaderlijk werd bestierd door de krasse kanselier Konrad Adenauer (80+). De pers was in zijn ogen een soort voorlichtingsdienst ten behoeve van de regering. De heren journalisten nodigde hij wekelijks uit op de thee in Palais Schaumburg, zijn residentie in Bonn. Dan legde hij vriendelijk zijn beleid uit. Wie boosaardig over hem schreef, mocht niet meer komen.
Het liefst had Adenauer de pers bij wet aan banden gelegd. Pogingen daartoe stuitten echter op de vermanende woorden van de westerse geallieerden en op de regelrechte afkeuring door het constitutionele hof, de waakhond van de verlichte Duitse grondwet. Maar breidels had de pers niet nodig. Die beperkte zich al geheel vrijwillig tot de taak van volksopvoeder in dienst van de staat en haar organen.
De klamme sfeer die in het Bonn van de jaren vijftig heerste tussen pers en politiek, is fraai verwoord door Wolfgang Koeppen in zijn roman De broeikas. Die beschrijft een dag uit het leven van parlementariër Keetenheuve, wiens verzet tegen een wetsvoorstel door een goed gecoördineerde actie van regering en pers in de kiem wordt gesmoord. Keetenheuve, inmiddels ook verstrikt in een lesbisch-pedofiele driehoek, springt wanhopig in de Rijn.
De verstikkende damp die over het politieke en journalistieke bedrijf in het Rijndal lag, trok pas op toen in 1962 door de zogeheten Spiegel-affaire de ramen met één klap openvlogen. Die affaire begon met een artikel in het voor die tijd gedurfd-kritische weekblad Der Spiegel over de toestand van het Duitse leger. In een lang en saai artikel kwam de auteur tot de slotsom dat de Bundeswehr niet al te best op haar defensieve taak was voorbereid.
Hoewel de auteur geen eigen research had gedaan en alleen een overzicht had geleverd van alles wat publiek bekend was, meende de toenmalige minister van Defensie, het Beierse heethoofd Franz Josef Strauss, dat er sprake was van landverraad. Op zijn initiatief deed justitie een inval in de redactieburelen van Der Spiegel en arresteerde een aantal journalisten, onder wie hoofdredacteur Rudolf Augstein, die meer dan drie maanden in de cel doorbracht.
Het onbesuisde optreden van de regering (‘We hebben hier in het land een afgrond vol landverraad!’ meende Adenauer) leidde overal tot krachtige protesten. Concurrerende media, waaronder de regeringsgetrouwe Springer-pers, stelden loyaal hun redactieruimten ter beschikking voor de ontheemde Spiegel-redacteuren. Studenten en intellectuelen kondigden met hun eerste sit-ins de rebelse jaren zestig aan.
Strauss moest aftreden, voor de verkalkte regering-Adenauer begon de sterffase, de journalistiek ademde gretig de nieuwe frisse lucht in. De afgelopen maanden, exact vijftig jaar na de affaire, vierden de kwaliteitsbladen van nu de affaire als het moment waarop Duitsland eigenlijk voor het eerst de persvrijheid ontdekte. In diepgravende artikelen blikten ze terug op de talloze keren in de Duitse geschiedenis dat men de kans op een vrije pers had laten liggen.
Begin negentiende eeuw proefde Duitsland, geïnspireerd door de Franse Revolutie, voor het eerst de persvrijheid. Maar sinds de mislukte burgerlijke revolutie van 1848 was de Duitse persgeschiedenis een geschiedenis van onderdrukking, die zowel van bovenaf als van binnenuit kwam. Onder Bismarck, onder keizer Wilhelm, onder het republikeinse Weimar-regime, onder Hitler en onder Adenauer kenden de Duitsers slechts een volgzame pers.
Men hoeft de journalistieke carrières van vrije geesten als Heinrich Heine, Karl Marx, Kurt Tucholsky, Carl von Ossietzky en Rudolf Augstein er maar op na te slaan om te zien hoe de Duitse regeerders er altijd weer in slaagden het vrije woord in de kiem te smoren. Met zo’n lange traditie hoeft het niet te verwonderen dat sporen ervan nog altijd zijn terug te vinden in de recente persgeschiedenis, Spiegel-affaire of niet.
Met het niveau van de huidige Duitse journalistiek is niets mis. De Bondsrepubliek kent vijf landelijke dagbladen die dezelfde degelijkheid en betrouwbaarheid uitstralen als de Tagesschau. De drie grootste zijn de conservatieve Frankfurter Allgemeine Zeitung, de links-liberale Süddeutsche Zeitung en Die Welt, het intellectuele uithangbord van de Springer-Verlag, uitgever van Duitslands allergrootste krant Bild. Daarnaast zijn er twee kleinere, links-gerichte bladen die in heel Duitsland te verkrijgen zijn: de Frankfurter Rundschau en die tageszeitung. En vervolgens is er nog een hele reeks regionale bladen die in kwaliteit weinig onderdoen voor hun landelijke collega’s. Zoals de Berliner Zeitung, de enige krant uit de voormalige ddr die na de val van de Muur een landelijke uitstraling verwierf, vooral dankzij een sterke politieke redactie.
Alles bij elkaar een imposant perslandschap. Maar de labels (conservatief, liberaal, links) suggereren een grotere verscheidenheid dan de kranten bieden. Wat telkens weer opvalt is de eenvormigheid in de berichtgeving. Geen thema dat niet in alle kranten tegelijk met dezelfde nadruk en vaak ook met dezelfde beoordeling behandeld wordt. Het lijkt alsof journalisten de agenda nog net als in het tijdperk-Adenauer samen met politici bij een kopje thee vaststellen. Kwaliteit en degelijkheid staan voorop. Lezers krijgen grondige informatie over alles waar de politiek zich mee bezighoudt. Pensioenen, energieprijzen, uitkeringen, belastingen, ziektekosten, eurofondsen: het wordt allemaal tot ver achter de komma voorgerekend. Maar over hoe de besluiten over al die euro’s tot stand komen, komt de krantenlezer nauwelijks iets aan de weet. De Duitse journalistiek ziet het scheppen van transparantie niet als hoofdtaak.
Men leest in de kwaliteitspers bijvoorbeeld zelden iets over het imposante lobbycircuit dat zich in het Berlijnse regeringscentrum breeduit heeft genesteld. De Bondsdag beheert een lijst waarop momenteel 2090 lobbyorganisaties staan ingeschreven (niet verplicht). Zij hebben vrij toegang tot de burelen der parlementariërs en ministers. Slechts een enkele keer bericht een krant afkeurend over lobbyisten die op ministeries zitten mee te schrijven aan wetsvoorstellen.
Onderzoeksjournalistiek is een zeldzaamheid in de Duitse kwaliteitspers. Zelfstandig erop uit trekken om vuile zaken aan het licht te brengen past niet in het deftige zelfbeeld van de politieke journalist. Twee Saksische verslaggevers van een regionale krant die zich jarenlang in een corruptiezaak hadden vastgebeten (het ‘Saksische moeras’), werden in de landelijke pers neergezet als rancuneuze types die persoonlijke rekeningen probeerden te vereffenen. In plaats van onderzoeksjournalistiek bedrijft de kwaliteitspers liever schandaaljournalistiek. Zodra de persoonlijke reputatie van een politicus of ondernemer op het spel staat, beginnen de journalisten als hongerige ratten te speuren naar nog meer vuiligheid. Dat er ergens iets stonk, hadden ze meestal niet zelf opgemerkt. Daar moesten ze eerst door anderen op worden gewezen, door een klokkenluider, door een blogger of door het schandaalblad Bild.
Zelden is de kwaliteitspers zo te kijk gezet als door Bild. Die krant maakt er meestal geen geheim van welke politicus ze op haar schoot heeft zitten. En wanneer ze die dan weer laat vallen, gebeurt dat met veel misbaar. Daar weet bondspresident Christian Wulff over mee te praten. Wekenlang leverde Bild hapjes belastende informatie over Wulff, waar vervolgens de kwaliteitskranten mee aan de haal gingen. Bild onthulde, de kwaliteitspers voltrok het vonnis.
Iets subtieler ging het met Wulffs voorganger, bondspresident Horst Köhler. In een interview zei Köhler iets over de inzet van de Bundeswehr voor het veiligstellen van de Duitse handelsbelangen. Geen journalist die opmerkte dat het leger zoiets van de grondwet niet mag. Een blogger zeurde wekenlang aan de hoofden van redacteuren. Toen er eindelijk eentje hapte, was er onmiddellijk een schandaal. Köhler kon weinig anders doen dan aftreden.
Kenmerkend voor het gebrek aan speurzin van de kwaliteitspers is ook de reactie op de ontmanteling van de rechts-extreme moordbende nsu (Nationalsozialistische Untergrund). De pers was er als de kippen bij om op het falen van politie en geheime dienst te wijzen. Maar waar was de krant die eerlijk bekende dat ook de pers had zitten slapen? Waarom nam de pers destijds de vermoedens van de politie over Turkse criminele daders voor zoete koek aan?
De titel ‘kwaliteitsjournalistiek’ ontlenen de grote dagbladen (en ook dikke weekbladen als Der Spiegel en Die Zeit en publieke omroepen als ard en zdf) behalve aan hun hoge informatieve gehalte vooral aan hun gezaghebbende morele stem. Maar net als bij de themakeuze is ook op dat vlak de onderlinge overeenstemming en de overeenstemming met de geëtableerde politiek groter dan men in een pluralistische samenleving mag verwachten.
Hoe eensgezind pers en politiek zijn, blijkt telkens weer wanneer de Grote Duitse Taboes opduiken. Tweede Wereldoorlog, Holocaust, Hitler, Israël, jodendom – allemaal thema’s waarover in de publieke opinie niet of alleen hoogst emotioneel wordt gedebatteerd. Vreemd genoeg vormen ook de kerken een taboe. Hoewel Duitsland snel seculariseert, weegt de stem van de kerken onevenredig zwaar en waagt niemand het hun privileges aan de orde te stellen.
De schrijver Günter Grass, enige jaren geleden door de kwaliteitspers in een eendrachtige actie van zijn morele voetstuk gestoten, had wel een beetje gelijk toen hij klaagde over een ‘gelijkgeschakelde pers’. De reactie op zijn ‘vergeten’ jaren bij de Waffen-SS had veel weg van vereende lynchjournalistiek. Slechts een enkele commentator deed een poging om zich in de feitelijke context en in de mechanismen van schuld en verdringing te verdiepen.
Eerst komt de moraal, dan komen de feiten. Deze omkering van Bertolt Brechts beroemde pointe (‘Eerst komt het vreten, dan de moraal’) lijkt bij uitstek van toepassing op de Duitse kwaliteitsjournalistiek. De kranten blinken uit in scherpzinnige, fraai geformuleerde en filosofisch onderbouwde commentaren. De rol van moraalprediker, typerend voor de Duitse journalistiek vanaf het begin van haar geschiedenis, vervullen de media nog altijd met verve.
De Tagesschau, met haar droge feitelijkheid en afgepaste moraal, levert dagelijks het ultieme bewijs van de brede consensus tussen pers, politiek en publiek. Het is de Duitse mediacratie ten top. De Tagesschau vertelt de kijker in kalme bewoordingen dat de ellende in de wereld weliswaar groot is, maar dat men in Duitsland alles onder controle heeft. Gaat u maar weer rustig aan het werk, de geest van Adenauer (de man werd niet voor niets door het publiek verkozen tot de grootste Duitser ooit) waakt over u en uw naasten.