Tijdens de oorlog van juni 1967 heeft Israël de Westoever en Gaza bezet, hetgeen de zionistische verovering van het Britse mandaat-Palestina compleet maakte. Tijdens de nasleep van die oorlog heeft men bij de VN gedebatteerd over de mogelijkheden om het Arabisch-Israëlische conflict bij te leggen. Bij de Vijfde Speciale Zitting van de Algemene Vergadering die vlak na deze oorlog bijeenkwam, was men het «vrijwel eenstemmig» eens over «de terugtrekking van het leger uit het grondgebied van de aangrenzende Arabische staten dat tijdens de recente oorlog bezet is», aangezien «iedereen het erover eens is dat er geen territoriale uitbreiding mag zijn door middel van militaire verovering» (secretaris-generaal U Thant in zijn samenvatting van het debat van de Assemblee). Bij latere vergaderingen van de Veiligheidsraad is diezelfde eis van volledige Israëlische terugtrekking overeenkomstig het beginsel van «de ontoelaatbaarheid van verovering van grondgebied door middel van oorlog» opgenomen in Resolutie 242 van de Verenigde Naties, evenals het recht op respect voor soevereiniteit van «elke staat in de regio». Een nog niet gepubliceerde studie van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken concludeert dat de VS de uitspraak over «ontoelaatbaarheid» van 242 ondersteunde, waarbij slechts «geringe» en «wederzijdse» grenscorrecties werden toegestaan. (Nina J. Noring en Walter B. Smith, The Withdrawal Clause in UN Security Council Resolution 242 of 1967). De Israëlische minister van Defensie, Mosje Dajan, heeft later ministers gewaarschuwd niet in te stemmen met 242 omdat «dit een terugtrekking betekent binnen de grenzen van 4 juni, en omdat wij het niet eens zijn met de Veiligheidsraad ten aanzien van die resolutie».
Halverwege de jaren zeventig van de vorige eeuw voorzag een wijziging van VN-resolutie 242Âter oplossing van het conflict Israël-Palestina in de creatie van een staat Palestina op de Westoever en in Gaza, wanneer Israël zich eenmaal had teruggetrokken binnen de grenzen van vóór juni 1967. Afgezien van de VS en Israël (en af en toe een satellietstaat van de VS) heeft, gedurende de afgelopen kwart eeuw, internationale overeenstemming bestaan aangaande de formule volledige terugtrekking annex volledige erkenning van wat men de «twee staten»-schikking noemt. De VS hebben in 1976 en 1980 als enige een veto uitgesproken over resoluties van de Veiligheidsraad die opriepen tot een tweestatenschikking die gesteund werd door de PLO en aangrenzende Arabische staten. Een resolutie van de Assemblee van december 1989 met overeenkomstige inhoud is aangenomen met 151 tegen drie stemmen (geen onthoudingen); de drie tegenstemmen waren afkomstig van Israël, de VS en Dominica.
Vanaf het begin heeft Israël zich consequent verzet tegen volledige terugtrekking uit de bezette gebieden; men bood de Palestijnen in plaats daarvan een soort Bantoestan in Zuid-Afrikaanse stijl aan. De PLO, die had ingestemd met die internationale overeenstemming, kon men echter niet afdoen als «consequent afwijzend», en de druk op Israël nam toe om de tweestatenschikking te aanvaarden. Daarom viel Israël in juni 1982 Libanon binnen, het land waar het hoofdkwartier van de PLO Was gevestigd, om wat een Israëlische strategisch analist het «vredesoffensief» van de PLO heeft genoemd af te weren (Avner Yaniv, Dilemmas of Security).
In december 1987 kwam het onder Palestijnen op de Westoever en Gaza tot een in wezen niet-gewelddadige burgeropstand (intifada) tegen de bezetting. De hardhandige onderdrukking van die opstand door Israël (wederrechtelijke moorden, massale arrestaties, vernieling van woningen, lukrake martelingen, deportaties) heeft het verzet uiteindelijk de kop ingedrukt. De nederlaag van de intifada werd nog verergerd doordat de PLO alweer tegenslagen ondervond door de verwoesting van Irak, de instorting van de Sovjet-Unie en de stopzetting van financiering door de Golfstaten. De VS en Israël maakten van de gelegenheid gebruik door de toch al corrupte en inmiddels wanhopige leiding van de PLO aan te stellen als plaatsvervangers van de Israëlische macht. Dat is de ware betekenis van het «vredesproces» dat in september 1993 is begonnen in Oslo: de creatie van een Palestijns Bantoestan door de PLO te verleiden met een beetje macht en bevoorrechting.
«De bezetting duurde voort» na Oslo, zo merkte een geroutineerde Israëlische commentator op, «zij het ook met afstandbediening, en met instemming van het Palestijnse volk, dat vertegenwoordigd werd door zijn ‹enige vertegenwoordiger›, de PLO». En voorts: «Het spreekt vanzelf dat ‹samenwerking› op basis van de huidige machtsverhoudingen niets anders is dan een verhulde permanente Israëlische overheersing, en dat Palestijns zelfbestuur slechts een eufemisme voor bantoestanisering is.» (Meron Benvenisti, Intimate Enemies.)
Na zeven jaar van aangeknoopte en weer afgebroken onderhandelingen en een opeenvolging van nieuwe overeenkomsten die erin slaagden de Palestijnen te beroven van de weinige kruimels die in Oslo van de tafel van de bazen waren gevallen (intussen was het aantal joodse kolonisten in de bezette gebieden ruimschoots verdubbeld), kwam het uur der waarheid in Camp David, in juli 2000. President Clinton en premier Barak legden Arafat een ultimatum voor: formele berusting in een Bantoestan, of de volle verantwoordelijkheid dragen voor de instorting van het «vredesproces». Ditmaal weigerde Arafat. In tegenstelling tot het sprookje dat Barak en Clinton hadden verzonnen, in samenwerking met de inschikkelijke media, heeft Barak in feite «de uiterlijkheden van Palestijnse soevereiniteit aangeboden», zo rapporteerde een speciale adviseur van het Britse ministerie van Buitenlandse zaken, «terwijl de onderdrukking van de Palestijnen aanhield!» (The Guardian, 10 april 2002; zie voor bijzonderheden en de kritische achtergronden Roane Carey [ed.], The New Intifada)
In dit verband moet men eens kijken naar Israëls reactie op het recente Saoedische vredesplan. Een Israëlische commentator van Ha’aretz merkt op dat het Saoedische plan «verrassend veel overeenkomst vertoont met wat Barak beweert twee jaar geleden te hebben voorgesteld». Als Israël echt van plan was geweest zich geheel terug te trekken, in ruil voor normalisering met de Arabische wereld, dan zouden het Saoedische plan en de eenstemmige steun daarvoor van de Arabische Liga met gejubel zijn ontvangen. In werkelijkheid wekte het een oorverdovend zwijgen in Israël (Aviv Lavie, 5 april 2002). Niettemin heeft de leugen van Barak — en van Clinton — dat de Palestijnen in Camp David een buitengewoon grootmoedig aanbod van Israël hadden afgewezen een hoogst belangrijke morele dekmantel opgeleverd voor de gruwelen die daarop volgden.
Toen de «goedschiks»-politiek van Israël gefaald had, stapte men over op geweld. Twee voorwaarden moesten echter vervuld worden voordat Israël zijn overweldigende militaire superioriteit in het geweer kon brengen: het «groene licht» van de VS en een toereikend voorwendsel. Al in de zomer van 2000 meldde de gezaghebbende Jane’s Information Group dat Israël gereed was met de plannen voor een massale en bloedige invasie van de bezette gebieden. De VS echter spraken een veto uit, en ook Europa maakte duidelijk dat men er tegen was. Na 11 september echter werkten de VS mee. Het plan van Sharon om de Palestijnen te verpletteren, paste in wezen bij het doel van de Amerikaanse regering om de aanslag op het World Trade Center uit te buiten om een eind te maken aan de laatste resten van Arabisch verzet tegen volledige Amerikaanse overheersing.
Met hun sterke wilskracht en ondanks een uitzonderlijk corrupt leiderschap hebben de Palestijnen bewezen het meest veerkrachtige en weerspannige volk in de Arabische wereld te zijn. Als zij op de knieën gedwongen konden worden, zou dat een heel zware psychologische klap zijn voor de gehele regio. Toen de VS het groene licht hadden gegeven, had Israël alleen nog een voorwendsel nodig. Zoals te voorspellen was, escaleerden de moorden op Palestijnse leiders na elke onderbreking van Palestijnse terreuraanvallen. «Na de verwoesting van de huizen in Rafah en Jeruzalem bleven de Palestijnen beheerst optreden», aldus Shulamith Aloni van de Israëlische Meretz-partij. «Sharon en zijn minister van Defensie, die kennelijk bang waren dat ze terug zouden moeten naar de onderhandelingstafel, besloten iets te doen, en ze liquideerden Raad Karmi. Ze wisten dat daarop een reactie zou komen, en dat wij de prijs daarvoor zouden betalen met het bloed van onze burgers» (Yedioth Aharonot, 18 januari 2002). En inderdaad, Israël ging wanhopig op zoek naar deze bloedige reactie. Toen de terreuraanvallen van de Palestijnen eenmaal de gewenste grens hadden overschreden, kon Sharon hun de oorlog verklaren en beginnen aan de vernietiging van de in wezen weerloze Palestijnse burgerbevolking.
Alleen degenen die zich opzettelijk blind houden, kunnen negeren dat de actuele Israëlische invasie van de Westoever een volmaakte herhaling is van de invasie van Libanon in juni 1982. Om het doel van de Palestijnen, een onafhankelijke staat naast Israël — het «vredesoffensief» van de Palestijnen —, de kop in te drukken, maakte Israël in augustus 1981 plannen om Libanon binnen te vallen. Voor die invasie had Israël echter het groene licht van de regering-Reagan nodig, evenals een voorwendsel. Tot grote ergernis van Israël en ondanks allerlei provocaties slaagde het land er niet in een Palestijnse aanval op de noordelijke grens af te dwingen. Daarom werden de luchtaanvallen op Zuid-Libanon opgevoerd, en na een bijzonder moordlustige aanval waarbij tweehonderd burgers zijn omgekomen (inclusief zestig mensen in een Palestijns kinderziekenhuis), reageerde de PLO eindelijk, door één Israëli te doden. Nu was er een voorwendsel, en toen de regering-Reagan het groene licht had gegeven, viel Israël Libanon binnen. Onder dezelfde leuze van «uitroeiing van Palestijnse terreur» zou Israël hier een weerloze bevolking afslachten. Ongeveer twintigduizend Palestijnen en Libanezen kwamen om het leven, vrijwel allemaal burgers.
Het probleem met de regering-Bush, zo wordt ons herhaaldelijk verteld, is dat deze zich onvoldoende bezighoudt met het Midden-Oosten, een diplomatiek hiaat dat opgevuld zou moeten worden door de missie van Colin Powell. Wie echter heeft het groene licht gegeven voor de slachtingen die Israël heeft aangericht? Wie heeft Israël de f16’s en Apache-helikopters geleverd? Wie heeft veto’s uitgesproken over resoluties van de Veiligheidsraad die opriepen tot het zenden van internationale waarnemers voor toezicht op de vermindering van het geweld? En wie heeft nog maar pas geleden het voorstel van Mary Robinson, de hoogste ambtenaar voor de mensenrechten van de VN, om alleen maar een onderzoeksteam naar de Palestijnse gebieden te sturen, geblokkeerd? (IPS, 3 april 2002)
Om het Palestijnse verzet te onderdrukken, heeft een hoge Israëlische officier er eerder dit jaar bij het leger op aangedrongen «de lessen van de manier waarop het Duitse leger in het getto van Warschau heeft gevochten te analyseren en in zich op te nemen» (Ha’aretz, 25 januari 2002, 1 februari 2002). Te oordelen naar de recente Israëlische slachting op de Westoever — de beschieting van Palestijnse ambulances en medisch personeel, het onder vuur nemen van journalisten, het doden van Palestijnse kinderen «voor de sport» (Chris Hedges, de voormalige chef van het bureau Cairo van de New York Times), het oppakken, boeien en blinddoeken van alle Palestijnse mannen tussen veertien en 45 jaar, het aanbrengen van nummers op hun pols en voorhoofd, de lukrake marteling van Palestijnse gevangenen, het onthouden van voedsel, water, elektriciteit en medische hulp voor de Palestijnse burgerbevolking, de willekeurige luchtaanvallen op Palestijnse woonwijken, het gebruiken van Palestijnse burgers als menselijk schild, de bulldozers die Palestijnse woningen platwalsen terwijl de bewoners er nog inzitten — lijkt het erop dat het Israëlische leger het advies van die officier heeft aanvaard. Elie Wiesel — de belangrijkste woordvoerder van de holocaustindustrie —, die alle kritiek van de hand wijst omdat die door antisemitisme zou zijn geïnspireerd, heeft zijn onvoorwaardelijke steun verleend aan Israël, en benadrukt de «grote pijn en zorgen» die het uitzinnige leger van dat land moet ondergaan (Reuters, 11 april; CNN, 14 april).
Ondertussen heeft de Portugese Nobelprijswinnaar José Saramago de «geest van Auschwitz» opgeroepen voor de beschrijving van de gruwelen die zijn aangericht door Israël, terwijl een Belgische parlementariër toegaf dat Israël «de Westoever tot een concentratiekamp maakte» (The Observer, 7 april 2002). Israëliërs van alle politieke partijen deinzen ontzet terug voor dergelijke vergelijkingen. En toch, als de Israëliërs er niet van beschuldigd willen worden dat ze nazi’s zijn, dan zouden ze gewoon moeten ophouden zich als nazi’s te gedragen.
Vertaling: Tinke Davids