De acht bergen is een fonkelende roman, het soort boek waarvan je enerzijds aan alles merkt dat het heel goed is uitgedacht, met een weloverwogen opbouw en vakkundige versnellingen en vol terugkerende thema’s, en waarvan je anderzijds juist de indruk krijgt dat het niets met een constructie te maken heeft, dat het verhaal alleen zo had kunnen verlopen als hier beschreven staat.
De grootste troef van auteur Paolo Cognetti (Milaan, 1978) is zijn vermogen om de natuur te beschrijven. Dat klinkt een tikkeltje saai, maar dat is het werkelijk in geen enkel opzicht: met veel smaak en vol zintuiglijke details zoomt hij in op het nietige Noord-Italiaanse dorpje Grana, en vooral op de ontzagwekkende bergen daaromheen. Een rauw, onveranderlijk landschap, dat Cognetti gelukkig nergens overdadig aanzet of sentimenteel maakt. Hij weet dat het genoeg is om het te tonen: hoe de bergen aantrekken en afstoten, hoe gevaarlijk en tegelijk vertrouwd ze worden, als een onvermijdelijk anker in een Italië dat verder almaar verandert. Zelfs hoofdpersoon en ik-verteller Pietro, die zich als elfjarig stadsjochie met tegenzin door zijn natuurverslaafde vader laat meenemen, de bergen op, raakt meer en meer verknocht aan dit voorland van de Alpen. Hij is het niet van plan, het gaat vanzelf, al is het maar omdat hij op die manier enigszins dicht bij zijn vader kan komen, die het liefst dag in, dag uit op pad wil en daar lange uitleggen geeft over het bergbeklimmen, ‘het enige wat hij me heeft meegegeven dat een beetje in de buurt kwam van een opvoeding’. Niet alleen bij de band tussen Pietro en zijn vader spelen de bergen zo’n belangrijke rol, vrijwel alle interacties en verstandhoudingen hebben tot op zekere hoogte met het natuurlandschap te maken. Pietro’s ouders hebben elkaar bijvoorbeeld ontmoet in de Dolomieten en hun samenzijn is, zo blijkt halverwege de roman, geïntensiveerd na een noodlottig voorval, decennia geleden in de bergen. Pietro zelf sluit als tiener een diepe vriendschap met dorpsjongen Bruno, die voortaan meegaat tijdens de trektochten door de natuur en daar, in de buurt van Pietro’s vader, eigenlijk veel meer op zijn plaats is dan Pietro zelf.

Die indrukwekkende, her en der ook schrijnende scènes vormen het eerste deel van de roman: Pietro’s ouders hebben genoeg van het stedelijke leven en vinden een krakkemikkig huisje in Grana. Daar begint het bergbeklimmen, daar laat Pietro’s vader zich van zijn meest begeesterde kant zien, daar sluit de piepjonge Pietro zijn vriendschap met Bruno, die decennia zal omspannen. Dat laatste aspect maakt het navertellen van de roman tamelijk lastig: er is niet slechts één afgebakend verhaal waartoe De acht bergen valt te reduceren, niet één onderliggend vraagstuk dat in de roman wordt behandeld, een cruciale ontmoeting waarnaar wordt toegeleefd of waar alles in uitmondt. Het gaat net zozeer om het verglijden van de tijd als om specifieke momenten.
Cognetti, die al meerdere fictietitels schreef, beleeft met deze roman zijn grote doorbraak. De acht bergen werd bekroond met de Premio Strega 2017, de vertaalrechten zijn al aan meer dan dertig landen verkocht, De wereld draait door riep het uit tot Boek van de Maand.
De schrijver durft het aan om vrij drastische tijdsprongen te maken, een procédé waarmee veel spanning om zeep geholpen kan worden, maar dat hier wonderlijk goed werkt. Omdat de onveranderlijkheid van die bergen daarmee juist onderstreept wordt. En omdat we zo mooi te zien krijgen welke veranderingen de band tussen Pietro en Bruno allemaal doormaakt. Hoe verder we in De acht bergen komen, hoe minder expliciet het draait om Pietro en zijn vader, en hoe centraler de vriendschap komt te staan.
Vrij plotseling zijn ze volwassenen, met geheel tegengestelde levens. Bruno is achtergebleven in Grana, een daadkrachtige man die één wordt met de natuur; Pietro heeft de stad toch weer opgezocht en leidt een weinig sprankelend leven vol aarzelingen. Natuurlijk vinden ze elkaar toch weer, natuurlijk vindt dat weerzien plaats in Grana, bij die eeuwige bergen waar ze een huis gaan verbouwen – en dan is er ook nog Pietro’s reis naar het Himalayageberte: nog zo’n gebeurtenis die zich ineens aandient, maar die toch logisch aanvoelt binnen het verhaal, alsof Cognetti’s versnellingen en scènes precies hier op uit moesten draaien, alsof het allemaal niet anders kon. Misschien heeft het te maken met de achterliggende kracht van de wending, want als je erover nadenkt: is die hele reis van Pietro naar het oosten een teken van ambitie, de overtreffende trap van wat hij jarenlang deed met zijn vader en zijn beste vriend, of juist een vlucht uit wat hij tot nu toe kende?
De _acht__ bergen_ staat vol met zulke ambiguïteiten, met subtiele tegenstellingen en fraaie dwarsverbanden. Het is een verhaal over opgroeien, over een veranderende vriendschap, over een zekere, niet-zweverige puurheid, over verdwijnende, jeugdige ongeremdheid, over je plek proberen te vinden, een thuis of iets wat daarvoor moet doorgaan, over het doorgeven van tradities, over de vluchtigheid van geluk, over de botsing tussen stad en natuur, tussen avontuurdrift en traditie, en over de dwingende kracht van de bergen die verleiden en veroveren, en waaraan je als je ze eenmaal gaat beklimmen nooit helemaal kunt ontsnappen.