Voor de groots opgezette epische vertelling waarin de magie een vanzelfsprekend onderdeel van de verhaalwerkelijkheid vormt, moet je bij Engelse schrijvers zijn als Tolkien, C.S. Lewis of Alan Garner. Onze vaderlandse jeugdliteratuur staat daarvoor te veel met beide benen op de kleigrond. Sommige boeken van Paul Biegel en Tonke Dragt komen in de buurt van wat lezers bij bovengenoemde Engelsen zoeken. Hun zal De reis van de dwerg van Henny Fortuin waarschijnlijk wel bevallen. Het is een verhaal van onnederlandse allure over de strijd tussen goed en kwaad, dat zich in Ierland afspeelt, in een onbestemd verleden. Met zijn vervallen burchten, eeuwige mist en het vermoeden van het Kleine Volkje achter elke steen of heidepol biedt dat land het perfecte decor voor tovenaars, heksen, dwergen en elfen, voor minstreels, machtsgeile koningen en treurige prinsessen.


Het kernverhaal heeft de eenvoud en rechtlijnigheid van het sprookje. Bij zijn dood laat een koning zijn rijk na aan drie dochters. De voorspelling luidt dat het derde kind van een van hen de verschillende delen weer onder zich zal verenigen. Twee koninginnen baren slechts één kind; de jongste krijgt twee dochters en ziet bij haar derde zwangerschap het vervullen van de voorspelling met angst tegemoet. Een zoon zal immers altijd moeten strijden tegen onaangename types die zelf op macht uit zijn. In het idee dat een dochter nooit als ultieme heerser de troon zal bestijgen, vraagt ze de mistheks Mistral om het ongeboren kind in een meisje te veranderen. Dat kost de koningin haar hart, waarna ze haar gezin in de steek laat.


De dochters groeien op zonder liefde. Bitter teleurgesteld over het verkeerde geslacht verstoot de koning zijn jongste kind, waarop de ongewenste baby besluit niet te spreken tot haar vader om haar zal schreeuwen. Ze wordt in afzondering opgevoed door de spinneheks Birog en door alle intriganten als een verwaarloosbare factor beschouwd in de onverkwikkelijke strijd om opperheerser te worden. Uiteraard ten onrechte, want Mirda wordt door de elfen, feeën en dwergen van de ‘goede kant’ bijna ongemerkt voorbereid om toch te worden waartoe ze was voorbestemd.


Fortuin schreef een breed uitgesponnen, ernstig verhaal over de verwoestende aantrekkingskracht van macht. Gelijk de Griekse goden bewegen heksen en tovenaars de Ierse stervelingen over het levensbord. De verhaalconventies zijn de lezer vertrouwd uit het sprookje. Dit houdt ook in dat de personages zo plat zijn als een dubbeltje en alleen bestaan om hun rol als bijvoorbeeld de slechterik of de jongste maar dapperste te spelen. De stijl is zorgvuldig en een beetje saai. Het meest in het oog loopt het vertelperspectief, dat in de vier delen bij een andere heks of dwerg ligt. Dat is weinig functioneel omdat hun toon nauwelijks verschilt. Zij hebben de verhaalfiguren in hun hand en onthullen hun geschiedenis, maar wat je hoort is de stem van de auteur die niet moe wordt te vertellen hoe mooi Ierland is en hoe lelijk macht.



Henny Fortuin, De reis van de dwerg. Uitg. Ploegsma, 368 blz., ƒ44,90