Binnen de kunst en het design is de laatste jaren een soort academische opwaardering te bespeuren. Dat heeft te maken met het vervagen van de grenzen van de artistieke activiteit zelf: die kan inmiddels uit van alles en nog wat bestaan, en dus ook uit wetenschappelijke research. Het heeft ook te maken met de incorporatie van de kunstopleidingen in het hoger onderwijs. Ook kunstenaars kunnen tegenwoordig een master-graad halen, maar hoe het artistieke en het academische precies op een betekenisvolle manier geïntegreerd kunnen worden, dat weet nog bijna niemand. Op een design-opleiding ligt het doen van ‘wetenschappelijk’ onderzoek misschien voor de hand, omdat daar bijvoorbeeld met steeds complexere technologie wordt gewerkt, maar bij een dansopleiding lijkt dat uit de lucht gegrepen.
Een van de achterliggende aannames bij het bevorderen van dat grensoverschrijdende ‘artistieke-onderzoek-op-niveau’ is dat de kunstenaar of de designer met een onbekommerde en niet door academische mores beoogklepte attitude de wetenschap binnenstapt, en juist daardoor tot verfrissende inzichten komt. Dat kan heel goed. Enkele weken geleden schreef ik over de aardige tentoonstelling Nijver/Heden in Enkhuizen waar hedendaagse designers zich bezonnen op lokale (ambachtelijke) tradities. Een vergelijkbare tentoonstelling loopt nu in Stroom, Den Haag, waar beeldend kunstenaars projecten tonen die gaan over de relatie tussen de mens en zijn voedselvoorziening. Al deze projecten, zegt de samenstelster, zijn ‘geworteld in hedendaags wetenschappelijk onderzoek en bestaande of in ontwikkeling zijnde applicaties’. De dekselse kunstenaars hebben die ontwikkelingen tot in het licht absurde doorgedacht.
Het zijn er niet veel. Er is de korte half-lollige video The Hunt van Christian Jankowski, waarin een jongeman met pijl en boog op jacht gaat in de supermarkt. Er zijn twee grote decors met ‘scenario’s’ van Michiko Nitta en Michael Burton (UK), de één over een orwelliaans voedselregime, bestaande uit doosjes zetmeel verpakt als ‘Breakfast’, ‘Lunch’ en ‘Dinner’, de ander over een symbiose tussen mensen en algen. Van John O'Shea is er een niet helemaal fictief plan om vleesconsumenten te verplichten hun eigen beesten te doden, alsmede een bloedworst gemaakt van het bloed van een niet-dood dier. Ten slotte is er een opstelling van de Nederlander Arne Hendriks, die uitgaat van de hypothese dat de druk op de voedselvoorziening op aarde een stuk minder zou zijn als mensen niet verder zouden groeien, maar juist zouden krimpen tot een lengte van vijftig centimeter. De werken die hij presenteert hebben een hoog ‘Honey, I shrunk the kids’-gehalte: een reusachtige zonnebloem, levende kippen (die voor de nieuwe kleine mens zo groot als struisvogels zullen zijn), plantjes voor op het balkon als voorbeelden van ‘stedelijk tuinieren en stadslandbouw’.
Zo goed als de tentoonstellingen bij Stroom doorgaans zijn, zo flauw is deze. Het ‘wetenschappelijk’ gehalte van de projecten is flinterdun, en de ‘scenario’s’ zijn niet meer dan de extrapolatie van een paar heel vage noties, geboren aan de keukentafel. De symbiotische relatie tussen mens en algen stemt nog enigszins tot nadenken, maar het vleesplan van O'Shea dat ‘de schijnheiligheid van de vleesindustrie ontsluiert’ leest vooral als narrig moralisme. De zetmeeldoosjes zijn een armzalige echo van Soylent Green (Richard Fleischer, 1973). Kijk, dát was nou ‘s een pakkende sciencefictionvisie op de mens en zijn voedsel! Met Charlton Heston, nota bene! Had dáár nou eerst eens 'onderzoek’ naar gedaan!
Food Forward, Stroom, Den Haag, t/m 1 april, www.stroom.nl