Ik woon in de grote stad, op vier hoog, zonder tuin of balkon. Er is wel een galerij, waarop de voordeuren van de buren, en die van mij natuurlijk ook, uitkomen. Die galerij moet vrij blijven, voor als er brand komt, of een aardbeving. Er staan fietsen op, mensen hebben bankjes voor hun achterramen gezet en er is één appartement waar wel eens vieze luiers voor de deur liggen. Ik had vijf bomen staan; es, kastanje, ginkgo, esdoorn en vijg. Een paar weken geleden is daar een klein eikje aan toegevoegd. Dat was een verweesd boompje, ik heb het overgenomen van een vriend wiens dakterras opgedoekt moest worden van de woningbouwvereniging, want een dak moet vrij blijven, voor als er brand komt, of een aardbeving. Ik heb het eikje in een grote pot met verse grond gezet en ik bewater het goed. Het heeft al zeven nieuwe bladeren.
Nu staan er dus zes bomen, die ik om het jaar verpoot, anders groeien ze niet. Als wortels geen ruimte meer hebben, steken ze geen energie in het laten groeien van stam en takken. Snoeien doe ik nauwelijks, één keer heb ik midden in de zomer alle takken van de esdoorn geknipt omdat hij een ziekte had. Dat was voldoende om de ziekte te stoppen, en nu staat hij er weer tierig bij. De kastanje heeft het ook moeilijk gehad, maar kastanjes hebben het altijd wel een beetje moeilijk. Er zal een moment komen waarop één van de bomen – ik gok op de es, die schiet het hardst omhoog – met de top van de kroon tegen het plafond van de galerij komt. Dat kan uiteraard niet, een boom moet de ruimte hebben.
Ik heb me voorgenomen om op dat moment uit de stad te vertrekken. Om de bomen ergens in de volle grond te zetten. Bij die bomen komt dan een huis, en een hek, mogelijk een pad van het hek naar het huis. En gras, om languit op te gaan liggen, met mijn armen wijd; ogen dicht, maar soms ook staren naar de lucht, liefst naast een schuwe pinksterbloem.
Rubriek Groen
Eigen huis
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/2008/27
www.groene.nl/2008/27