Wanneer hou ik mijn mond? Als het mijn belang zou schaden iets te zeggen?
Onlangs sprak ik iemand van de krant en die vertelde me: ‘Ik ken niemand die door sommige lezers zo gehaat wordt als jij. Weet je dat eigenlijk wel?’
Ja, dat weet ik al heel lang.
En eigenlijk, zonder arrogant te willen zijn, vind ik dat ook leuk. Je hebt een standpunt over Wilders, subsidie, de rechtse kerk, noem maar op, daar schrijf je iets over, en betrokken lezers worden daar woedend over.
Het moet een vorm van masochisme zijn dat ik dat prettig vind.
Ja, die columns schaden mijn belangen. Hoe vaak ik dat nu al niet - altijd via derden - heb gehoord: ze wilden jou niet hebben, want Die en Die heeft een enorme hekel aan jou. Nee, Dat en Dat gaat niet door, want ze vinden je niet helemaal betrouwbaar, gezien je stukjes, en Zus en Zo mag jou ook niet.
Mijn persoonlijkheid en stijl zijn voor sommigen afstotend.
‘Soeda’, zou mijn vader zeggen, ‘laat maar.’
Maar laatst schrok ik.
In een grote Amsterdamse boekwinkel kom ik ‘een fan’ tegen, een luisteraar van mijn radioprogramma. Hij complimenteert, leuk-leuk, fijn-fijn - en hij vraagt of ik een boek heb geschreven. Ik vertel hem enige titels, en hij zegt: ‘Ga ik meteen kopen’, en voegt de daad bij het woord.
Toen beging ik een fout.
Ik ging de man achtervolgen. Ik wilde zien - ijdelheid - of hij daadwerkelijk mijn boek kocht. Als hij dat niet zou doen, zou ik dat niet erg vinden, maar ik wenste - kinderachtig - dat stille genot: iemand koopt mij, terwijl ik dat op afstand waarnam. Ik heb dat nog nooit meegemaakt.
De man kan mijn boek niet vinden en vraagt ernaar aan de verkoper en hij voegt daaraan toe: ‘Hij is hier ergens, en misschien kan ik hem dan nog om een handtekening vragen.’
Dat biedt, zeker als je dat stiekem hoort, voor een schrijver even een blik op het paradijs.
Maar wat zegt die verkoper over mij: ‘Ik ben helemaal klaar met hem. Ik vind hem een eikel en hij schrijft rotboeken!’
Voor het eerst in mijn leven voelde ik een fysieke verlamming, want ik kende de verkoper en vond dat een aardige jongen met wie ik vaak over literatuur sprak. Zou ik op hem af stappen en verhaal halen?
Ik durfde niet.
Ik ben een man van 57 en ik voelde tranen van verdriet opkomen, terwijl ik bij de dood van mijn moeder niet eens heb gehuild. En ik weet eigenlijk niet waarom ik nu het woord ‘verdriet’ opschrijf.
Ik schaamde me op dat moment ook heel erg. En ik weet bij God niet waarom.
Mijn boeken bleken ‘achter’ te staan, anders had ik ze allemaal meegenomen - afgerekend, heus - en thuis opgeslagen; het voelde alsof ik een ontaarde moeder was van kinderen die iets stouts bij de buren hadden gedaan.
Ik snelde de winkel uit. Vol wraak, vol oorlogszucht ook. Wie is die lul van een verkoper! Als ik niet schrijf, verkoopt hij godverdomme geen boeken! Wat een minkukel! Zulke gedachten en daarvan nog duizend. Ik zou de winkel aanpakken met z'n eigenaardige selexy boeken!
Maar achter mijn computer durfde ik dat ook niet. Het scherm bleef leeg.
Schelden tegen een boekwinkel heeft iets donquichotterigs. Ik heb dat al eens gedaan toen een winkel weigerde de boeken van Pim Fortuyn te verkopen. Dat hebben ze me ook niet in dank afgenomen, maar dat was nog Een Zaak.
Maar dit?
Deze column is het resultaat van m'n onmacht.
Het is mijn eigen schuld, waarschijnlijk, maar ik heb geen schuld.