Minister Donner van Justitie heeft een probleem. Hij heeft té veel macht. Donner is niet alleen de baas van het openbaar ministerie (OM) maar sinds kort ook van de vaderlandse variant voor «homeland security», zoals het gecentraliseerde veiligheidsdepartement tegen terrorisme in de Verenigde Staten heet. En dat maakt hem kwetsbaar voor zowel verbittering in zijn eigen organisatie als kritiek uit het parlement. Deze week stond hij weer voor het blok. Zou Donner het OM de vrije hand geven bij een beroep tegen de vrijspraak van sergeant-majoor Eric O. vorige week of een mogelijk appèl voorkomen via een aanwijzing?
Voor het OM biedt het vonnis van de rechtbank in Arnhem aanknopingspunten voor beroep. De vrijspraak is niet gebaseerd op procedurele fouten (het verweer dat justitie niet ontvankelijk was, is afgewezen) maar op een afweging van de feiten en getuigenissen. Bij noodweer zijn de details beslissend. De rechtbank is daarbij primair uitgegaan van de verklaring van Eric O. zelf die ze «niet onaannemelijk» vond. Rechters spreken nu eenmaal graag in dubbele ontkenningen.
Maar de minister die het OM laat begaan omdat de staande magistratuur een eigen positie heeft, staat een dag later in de Tweede Kamer om aan de volksvertegenwoordiging verantwoording af te leggen. Blokkeert hij een eventueel hoger beroep bij het Hof in Arnhem of een «sprong-cassatie» bij de Hoge Raad in Den Haag, dan haalt hij zich een potentieel conflict met procureur-generaal De Wijkerslooth op de hals. De Wijkerslooth zelf heeft de vervolging van Eric O. immers met veel publicitaire fanfare begeleid, staat nu in zijn hemd en moet zijn prestige dus weer oppoetsen. De laatste variant een aanwijzing door Donner is de minst slechte. Dan kan het OM in eigen kring weliswaar lekker mokken over de minister, maar zijn de verantwoordelijkheden in de hiërarchie weer wat helderder.
Medelijden met de minister is echter nergens voor nodig. Donner heeft er al die tijd bijgestaan en naar gekeken. Hij oogst nu wat hij zelf heeft gezaaid. Want het was Donner die in 1994 de weg naar centralisering van het justitiële apparaat heeft gewezen. Als voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regerings beleid gaf hij toen leiding aan een commissie die het horizontale en hybride systeem moest stroomlijnen. Minister Sorgdrager van Justitie heeft zijn visie in 1995 laten neerslaan in een nieuw systeem.
Tot medio jaren negentig hadden de officieren van justitie bij de achttien rechtbanken en de vijf procureurs-generaal bij de gerechtshoven een relatieve autonomie. Er was collegiaal overleg, maar het vervolgingsbeleid in bijvoorbeeld Leeuwarden kon wel anders uitpakken dan in Amsterdam. Sinds het rapport van Donner in 1994 is het OM een gecentraliseerde organisatie met een verticale hiërarchie. Eén College van Procureurs-Generaal zit in Den Haag aan de knoppen. Zijn voorzitter is super-pg en het directe aanspreekpunt voor de minister van Justitie. Was vroeger eindeloos gepalaver nodig om een kentering in het vervolgingsbeleid te realiseren, nu is één telefoontje voldoende. Het zogeheten «magistrale verstand» op straat, waar het allemaal gebeurt, hoeft niet meer continu zelf na te denken. Omgekeerd hoeft de top de oren niet meer te laten hangen naar de basis.
Deze verticalisering smaakte naar meer. Omdat de «juridisering» van de maatschappij volgens de bestuurders de spuigaten was uitgelopen, moest ook de rechterlijke macht efficiënter en sneller worden. Het middel daartoe werd gevonden in een Raad voor de Rechtsspraak die in 2002 tot leven kwam: het centrale adres voor de zittende magistratuur. De raad heeft vooral organisatorische taken. Maar dat weerhield voorzitter Van Delden niet om ook een klein duitje in het zakje van de LPF te doen, toen er in 2002 commotie ontstond over de rechter (een PvdAer) die de strafzaak tegen Volkert van der G. ging presideren.
De voorstanders van deze stroomlijning van openbaar ministerie en rechterlijke macht hebben er afgelopen tien jaar met het volle verstand en vermoedelijk ook nuchter aan meegewerkt. Maar nu worden de minder aangename contra-indicaties zichtbaar. Het begon met minister Remkes van Binnenlandse Zaken die zich een oordeel aanmatigde over het, inderdaad weinig politieke, vonnis tegen de moordenaar van Pim Fortuyn. De uitvoerende macht zag er geen been in zich te bemoeien met de rechterlijke macht. De Rubicon was overgestoken.
Bij de vervolging van Eric O. liet de wet gevende macht zich bij monde van Tweede-Kamerlid Van Baalen (VVD) horen. De interventie van de VVDer was principieel een stuk minder verwerpelijk dan die van Remkes Van Baalen keerde zich tegen het OM, niet tegen de rechter maar plots dook er bij Nova een rechter uit Amsterdam op die met bezorgd gezicht tot terughoudendheid maande. Het wordt een trend.
In wezen is het echter heel simpel. Het justitiële apparaat is gecentraliseerd en centralisatie betekent onvermijdelijk ook politisering. Sinds de reorganisatie van het OM wordt het verkeer gestuurd door eenrichtingsborden. De officier van justitie is een «rijkskruier» die wordt geleid door een hoofdofficier, die wordt geleid door een procureur-generaal, die wordt geleid door een super-pg, die wordt geleid door de minister die wordt gecontroleerd door het parlement.
In vijf stappen kan de kleine openbare orde op straat tot de politieke orde doordringen. Daaraan helpt geen moedertjelief. Het is inderdaad eenzaam aan de top. Donner heeft het zelf gewild.