In het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde uit 1974 schreef Inez van Dullemen een liefdevol levensbericht over haar moeder, de schrijfster Jo van Dullemen-de Wit, die op 11 november 1973 was overleden. Ze haalt een gebeurtenis uit de oorlog aan. ‘Ik zie haar nog staan als een tweede Else Mauhs, tenger in peignoir tegenover de Gestapomannen die op een vroege ochtend in de hongerwinter mijn vader kwamen halen. Tegelijk kwijnend en dramatisch wist zij die mannen in te spinnen in een boeiende kluwen van woorden en schijnbaar zinloze handelingen – want zij moest tijd winnen, genoeg tijd om mijn vader te kunnen laten vluchten. Haar welbespraaktheid was dusdanig dat een van de Duitse officieren verbaasd verzuchtte: “Sie reden wie ein Buch, hätte lieber selber Staatsanwalt werden sollen…” Zij triomfeerde – woorden hadden dus macht en door haar woordenrijkdom redde zij mijn vaders leven.’ Dezelfde scène komt voor in Van Dullemens nieuwste roman, nu voorzien van een paar andere details. ‘Met een SS’er op haar hielen liep ze de trappen af naar de benedenverdieping waar haar moeder in peignoir kwijnend tegen de deurpost van de salon leunde en de aandacht van de officier afleidde door hem allerlei dwaalspoorachtige verhalen te vertellen.’
In deze nieuwste roman blijft Van Dullemen dicht bij haar eigen leven, het moet haar de nodige pijn hebben gekost zo scherp naar haar verleden te kijken. Soms geeft ze de personages andere namen, maar niet steeds, haar vader heette ook in werkelijkheid Arnold en was officier van justitie, haar moeder noemt ze Johanna. In de oorlog ontpopte haar jongere broer Ronald (in het boek Onno) zich werkelijk tot een fascist en tot het einde van de oorlog bleef hij trouw aan de nazistische idealen. Na zijn dood ontdekte zijn dochter in zijn nalatenschap een koffer met Duitse propagandabladen, nsb-blaadjes, insignes en andere parafernalia van een ‘verkeerd’ verleden dat hij blijkbaar altijd gekoesterd had. Dit zette Van Dullemen aan tot het schrijven van deze moedige roman die geen getrouwe en documentaire weergave wil zijn van het leven van haar broer, maar vooral zijn drijfveren onderzoekt en de reacties daarop van de familie in kaart probeert te brengen. Dit is geen biografie, het boek gebruikt autobiografische elementen om een dwars en weerbarstig leven in kaart te brengen. Verwijten komen er niet in voor, wel onbegrip, ook is er geen sprake van bitterheid of woede, eerder van verbazing over de vanzelfsprekendheid waarmee deze jongeman zich steeds verder van zijn ouders vervreemdde en zich uiteindelijk tot verbijstering van allen bij de Jeugdstorm aansloot.
Van Dullemen is schrijver genoeg om zich niet te verliezen in allerlei achteraf gemakkelijke en moreel correcte beschouwingen over deze nationaal-socialistische tegenhanger van de padvinderij waarvan vooral kinderen van nsb’ers lid werden. Voor sommige jongens moet dit aantrekkelijk geweest zijn: je kreeg een uniform, een muts, plus een insigne en je mocht meehelpen aan de opbouw van een Nieuwe Toekomst. Bovendien werd je door veel mensen met de nek aangekeken, ook al een goede reden om eigenwijs te blijven. Deze Jeugdstorm-jongeren namen meestal niet deel aan gevechten, ze verrichtten achter de linies allerlei hand- en spandiensten, in de roman is Onno ingeschakeld bij graafwerk in de buurt van Arnhem. Met een paar doeltreffende beschrijvingen weet Van Dullemen ons een overtuigend beeld voor te schotelen.
Hoe kwam die jongen ertoe lid te worden? Dit is natuurlijk de hoofdvraag van deze af en toe beklemmende, maar nooit al te erg psychologiserende roman. Van Dullemen is in haar hele oeuvre geïnteresseerd in drijfveren van mensen, zie bijvoorbeeld het geslaagde De komst van de onruststoker (2004) waarin de reacties van een familie op de geboorte van een doofstomme zoon centraal staan. Het gaat haar vaak om al of niet bewuste rationalisaties van mensen, over hun keuzes en de gevolgen daarvan en zij toont zich hiermee een typische vertegenwoordiger van de naoorlogse schrijfgeneratie.
Dit is een geslaagde roman, onder meer omdat ze steeds verschillende personages aan het woord laat. De moeder, de ‘verkeerde’ zoon, de vader, de zus. Steeds andere beelden en opvattingen. De moeder die de schuld van haar zoons verkeerde keuze bij zichzelf zoekt. De vader die zich steeds meer terugtrekt in zijn eigen wereld, de zus, die niets rest dan te wachten op de bevrijding. Juist deze verschillende visies op de gebeurtenissen maken de keuze van de zoon inzichtelijk. Ze geven er een kader aan. Hoogtepunt blijft de geschiedenis van deze jongeman die eigenwijs wil zijn en blijven. De schrijfster neemt ons mee op zijn helletocht door Nederland waar Duitsers en hun medewerkers langzamerhand op de vlucht slaan, maar hij ondanks alles blijft geloven in de goede afloop.
Hier is ze op haar best, in beschrijvingen, in beelden van instortende illusies. Ze maakt geen bekeerling van hem, die uiteindelijk dan maar mee gaat doen met de rest. Hij blijft dwars en onbegrepen en de schrijfster haalt het gelukkig ook niet in haar hoofd op het einde met de ultieme verklaring aan te komen zetten. Ze laat zijn zus Vera, haar alter ego, tussen ‘de schuldige restanten van zijn verleden’ nog een laatste symbool aantreffen. ‘De stormmeeuw begrijp ik, het insigne van de Jeugdstorm, de draadjes waarmee het aan zijn uniform moet zijn vastgehecht hangen er nog bij.’ . .