Nederland is een klein land met grote pretenties. En het lijkt er af en toe op dat in Nederland het besef van proportionaliteit niet echt ontwikkeld is. Deze drang om de realiteit te vervormen zodat het nationale formaat aan de binnenlandse aspiraties wordt aangepast, is curieus. Illusies kunnen prettig en comfortabel zijn maar leiden ook, in het ergste geval, tot een vorm van autisme die vroeg of laat in eigenaardige situaties kan uitmonden.

Er zijn natuurlijk voorbeelden zat die aantonen dat deze afwijking zich vooral tot het domein van de onschuldige bezigheidstherapie beperkt en geen ander gevaar oplevert dan een krampachtige verlamming van de lachspieren. Neem nou het voetbal. Op dit gebied is het land een dwergstaatje geworden. Het spel dat in de Nederlandse stadions is te zien, blijkt belabberd en afgrijselijk. Nederlandse clubs zijn de risee van Europa en werden uit de belangrijkste Europese competities geschopt. Het nationale elftal is tot verbijstering van de rest van de wereld niet in staat geweest, nota bene via een van de zwakste kwalificatiegroepen, zich voor het WK te plaatsen. En toch wordt binnen de grenzen geen enkele poging ondernomen om deze harde werkelijkheid onder ogen te zien. Er hoeft maar een trainer de zak te krijgen of van Arnhem naar Amsterdam te verhuizen en het wereldnieuws wordt voor dagen naar de achtergrond verplaatst. Als de slechtste bondscoach ooit zijn aangekondigde ontslag neemt, worden tv-programma’s onderbroken om drie kwartier lang live naar een psychopaat te kunnen kijken. En niemand die opstaat en zegt: «Stop! Je bent een nul, we zijn allemaal nullen, ons voetbal stelt niets voor. Ga naar huis, rustig aan je neus zitten.»

Neem ook dat Argentijnse burgermeisje dat nog geen twee jaar geleden hier en in eigen land volstrekt onbekend was. In dertig jaar tijd had ze niets anders gepresteerd dan een paar heupbewegingen voor een camcorder. Ze kan niet zingen en niet dansen en werkte voor een bank. Haar enige prestatie van formaat was dat zij een grote, rijke en naïeve vis op het juiste moment aan haar haak wist te slaan. Maar desondanks gaat het volk massaal de straat op om het niets presterende meisje te kunnen zien zwaaien. In het buitenland doen ze hetzelfde, maar dan wel voor dictators of popsterren.

Deze week stierf George Harrison, een van de grootste poplegenden van de vorige eeuw. Nederland gaapt. Afgelopen zomer sprong een van de slechtste zangers en musici die het land ooit heeft voortgebracht van een hoteldak. Een van zijn meest belabberd gezongen nummers voerde prompt de hitparade aan. Duizenden boeken vol platitudes werden verkocht.

Overal in de wereld hebben schrijvers en intellectuelen zich na 11 september gemobiliseerd om hun stem te laten horen. In Nederland begon dit pas in november. Maar toen ging het niet over zoiets vulgairs als de dood van duizenden burgers in twee torens. Nee, het ging over de weigering van de koning van een buurland om een confrater in zijn paleis te ontvangen.

Dit zijn, zoals gezegd, enkele onschuldige voorbeelden. Maar ze zijn wel kenmerkend voor een algemene houding. Alsof er geen groter verband zou bestaan. Het is ook veelzeggend dat, zoals blijkt uit een bericht in de Volkskrant, het kabinet zijn beleid steeds meer van opiniepeilingen laat afhangen. Tot drie keer per week peilt het de Nederlandse opinie om een richtlijn aan zijn politiek te geven. Zo laat het kabinet zijn strategie inzake acties in Afghanistan steeds minder afhangen van de internationale verhoudingen en situatie en steeds meer van de nationale stemming van het moment. Als de opiniepeilingen aangeven dat het volk weinig voor interventie voelt, dan worden de F16’s niet met bommen maar met een fototoestel geëquipeerd. Merkwaar dig. Kon Nederland maar in volstrekte autarkie leven. Was Nederland maar een eiland.