Zo kon het gebeuren dat ik mezelf laatst om de tafel vond met een 67-jarige ex-baggeraar, zijn advocaat en een bloedmooie zangeres. De tafel stond in een radiostudio en het was de bedoeling dat wij een uur lang ons licht lieten schijnen over actuele items, om te beginnen de rechtszaak van de ex-baggeraar.

Tijdens een baggerklus op Java had hij zijn huidige vrouw ontmoet. Hij was een paar dagen met verlof in Semarang, liep wat rond, raakte verdwaald, werd toen door haar de goede kant op gewezen. Hij was 48 destijds, zijn toekomstige bruid 23. Ze kregen een zoon, hij baggerde voort, ging uiteindelijk met pensioen, en kwam er toen achter dat zijn pensioenfonds haar, na zijn dood, 45 procent zal gaan korten op haar maandelijkse uitkering.

‘Hoe komt dat?’ De presentator knikt naar de ex-baggeraar. Tot dan toe zijn hem alleen vragen gesteld die hij in één woord (ja, nee, Semarang, 45 procent) kon beantwoorden. Hij raakt zichtbaar in verwarring van deze grote, open vraag en kijkt vragend naar zijn advocaat.

‘Hij kijkt nu naar zijn advocaat’, zegt de presentator.

Bij een leeftijdsverschil van meer dan tien jaar, legt de advocaat uit, gaat er per jaar verschil drie procent van het nabestaandenpensioen af. Ben je bijna 25 jaar jonger dan je echtgenoot, dan hou je dus inderdaad maar iets meer dan de helft van de uitkering over. De pensioenfondsen willen daarmee de lasten in bedwang houden. ‘Grenzen stellen aan de solidariteit.’

De presentator vraagt aan de ex-baggeraar of daarmee zijn vrouw in de problemen zal komen. Deze knikt van ja. De presentator wijst naar de microfoon.

‘Ja’, zegt de ex-baggeraar.

Later praten de zangeres en ik over emancipatie van vrouwen, gelijkwaardigheid, het nut van economische onafhankelijkheid. Aanleiding vormt een essay van een Amerikaanse superster. Dat het essay 240 woorden telt doet weinig af aan ons optimisme. Dat er momenteel waarschijnlijk duizenden academische papers worden geschreven om aan te tonen dat de ster een marionet is van de verdorven popindustrie en haar songteksten eígenlijk anti-feministisch zijn want onderdeel van een bij úitstek misogyn discours, ook niet. We zijn er blij mee. Er valt nog zoveel te winnen. De meeste fans van de ster hebben geen PhD in genderstudies. Ze heeft een shitload aan mannelijke aanhangers.

‘Maar die zijn toch fan omdat ze altijd zo weinig kleren aantrekt’, zegt de presentator.

Heel even valt het stil, maar de zangeres is een professional en begint charmant de vloer met hem aan te vegen. Ondertussen denk ik aan de vrouw van de ex-baggeraar, die nu 42 is en als het goed is nog een lange weg te gaan heeft tot de dood. Ik denk: wat als zij nu zou gaan werken, minder afhankelijk zou zijn van dat rottige pensioentje van haar man? Ik vraag me af of een wereld zonder nabestaandenpremies, every man for himself, de uiterste consequentie van emancipatie is. Ik verwerp deze gedachte.

‘En hoe denkt u daarover, de vrouwenzaak en zo?’

Iedereen aan tafel wendt zich nu naar de ex-baggeraar. Hij zit min of meer weggedoken in zijn stoel, in zijn fleece-trui, achter zijn grijze snor. Zijn item is aan bod geweest, er is een wethouder aangeschoven en weer weggegaan, iemand heeft het nieuws voorgelezen van een A4’tje, er is een telefoongesprek over webcams en kinderporno gevoerd. Hij was zo’n beetje geruisloos uit de ether verdwenen, en nu wordt hij er zonder waarschuwing weer in geslingerd.

‘Vrouwen?’ mompelt hij, vermoedelijk onverstaanbaar voor de mensen thuis, want zijn microfoon bevindt zich op een halve meter afstand van zijn gezicht. De presentator gebaart druk naar de microfoon, waarop de baggeraar hem een paar seconden verbouwereerd aanstaart, totdat de advocaat hem zachtjes met zijn elleboog in de richting van de microfoon duwt.

‘Ach’, zegt de ex-baggeraar gelaten. ‘Dat is geen onderwerp bij mij thuis.’

Iedere stoel aan deze tafel is een eigen eiland, denk ik.

Een paar dagen eerder liep ik door de straten van het Berlijnse Neukölln. Sinds de sluiting van de Tempelhof-luchthaven in 2008 gaat het daar rap met de gentrificatie. Jonge, hoogopgeleide Berlijners trekken massaal naar de wijk, die van oudsher vooral wordt bevolkt door immigranten en outcasts. Schimmige wedkantoren, automatencafés en drugs dealende Afrikanen worden nu afgewisseld met hippe bars, galeries en coworking-communities. Het is spannend en grootstedelijk, en tegelijkertijd heeft het iets ongemakkelijks. Een yuppiemoeder stapt haar huis uit en manoeuvreert haar buggy behendig om een dronken vrouw heen. In de Lidl probeert een vrij omvangrijke moslima horizontaal door de rijen te waden, op zoek naar de overkant van de winkel, maar wordt onderweg uitgescholden omdat ze met haar schouder tegen een wachtende vrouw met pumps en potloodwenkbrauwen botst. Bij een café dat uitpuilt van de jonge blanke Berlijners is alles tot aan het bestek organisch, terwijl de straat nog ligt bezaaid met vuurwerkresten en glas van meer dan een week oud. Als het ontbreekt aan een veerdienst, noteer ik op de laatste dag enigszins pathetisch in mijn opschrijfboekje, is dat omdat niemand werkelijk geïnteresseerd is in de oversteek.

Na afloop van het radioprogramma geeft de presentator de ex-baggeraar een joviale klap op zijn schouders en vraagt hem hoe hij het heeft gevonden.

‘Tja’, antwoordt deze zachtjes. ‘Een beetje rommelig.’